-
___ de meeste Nederlanders om zes uur eten, geldt dat niet voor Nederlandse vrijgezellen.
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen
-
Italianen zijn heel emotioneel. Nederlanders ___ laten niet snel hun emoties zien.
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen
-
Ze zijn met elkaar getrouwd, ___ ze uit heel verschillende culturen komen.
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen
-
Ondanks het feit dat Zwitserland een mooi land is, wil ik er ___ niet wonen.
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen
-
Er is veel migratie van Mexicanen naar de Verenigde Staten. Er is ___ weinig migratie andersom.
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen
-
___ ze al vijf jaar in Nederland woont, is ze nog steeds niet gewend aan het klimaat.
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen
-
Ben je het land uitgezet? Maar je had ___ een Nederlands paspoort?!
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen
-
Er is in Nederland veel werkloosheid. ___ komen er nog veel bouwvakkers uit andere landen om hier te werken.
-
hoewel
-
toch
-
daarentegen