paragraaf 2.3.2 eerste deel sluiten
2.7
Doe zelf een aantal piagetaanse proefjes (zie paragraaf 2.3.2, ‘Ontwikkeling van het denken volgens Jean Piaget’) met kinderen in verschillende leeftijden van drie tot zeven jaar. Stel je vragen neutraal, zodat je de kinderen geen antwoorden in de mond legt. Trek conclusies over de denkfasen waarin de kinderen verkeren.
2.8
Student Eline (zie paragraaf 2.1) liet kinderen een foto zien van zichzelf als kleuter. Hoe kun je aan de hand van Piagets theorie over cognitieve ontwikkeling de reactie van de kinderen verklaren?
2.9
Op welke manier komen kleuters in het dagelijks leven in aanraking met het classificeren op een of meerdere eigenschappen?
2.10
Welke ontwikkelingsgebieden uit dit hoofdstuk vallen volgens Vygotski onder lagere mentale functies?
2.11
Vygotski sprak over mentaal gereedschap. We gaven daarvan ook een voorbeeld. Geef zelf nog twee voorbeelden van mentaal gereedschap dat je kleuters in een betekenisvolle context zou kunnen aanreiken.
2.12
Vygotski wees op het belang van innerlijke taal voor de ontwikkeling van het denken. Hoe kun je daar in je didactiek rekening mee houden?
2.13
Begeleiding geef je volgens Vygotski in de zone van naaste ontwikkeling. Geef twee voorbeelden van begeleiding die je zelf gaf in je stage en leg uit hoe je zo inderdaad de ontwikkeling van een kind een stapje voor bleef.
2.14
Maak een vergelijking tussen de ideeën van Vygotski en Piaget over denkontwikkeling. Geef aan welke onderdelen van hun theorieën jou het meest aanspreken.