Paragraaf 3.3 sluiten
3.6
Zoek in de praktijk naar voorbeelden van kinderen die via hun spel emoties uitspelen. Maak aantekeningen en bespreek die met je medestudenten. Hoe zou je in die situaties het beste spelbegeleiding kunnen geven?
3.7
Een kind dat zich veilig voelt, durft zijn gevoelens uit te spelen. Hoe kan een leerkracht eraan bijdragen dat kinderen de schoolsituatie als veilig ervaren?
3.8
Ook jonge kinderen kunnen met nare ervaringen te kampen hebben. Je hoort volwassenen weleens zeggen dat je daar beter niet over kunt praten, omdat ze het dan nog moeilijker krijgen. Wat zeggen psychoanalytici daarover?
3.9
Observeer een spelsituatie op het punt van sociale verhoudingen. Wat kun je zeggen over de verschillende sociale identiteiten van de kinderen in dit spel?
3.10
Leg in eigen woorden uit hoe het huishoekspel, beschreven in paragraaf 3.3.2, een bijdrage kan leveren aan socialisatie en gemeenschapsgevoel.
3.11
Leg uit wat de overeenkomst is tussen cognitief decentreren en Flavells theory of mind (zie paragraaf 2.3.3).
3.12
Observeer een spelsituatie in de praktijk en geef aan welke cognitieve vaardigheden kinderen in hun spel gebruiken.