Hoofdstuk 4
Reflectie en opdrachten
4.1
Ga in je stage op zoek naar situaties die je niet gepland had, maar die onder jouw begeleiding toch waardevolle onderwijsleersituaties opleverden (zie paragraaf 4.1 punt 3). Beschrijf die momenten, geef aan welke ondersteuning en begeleiding je gaf en wat de kinderen er volgens jou van geleerd hebben.
4.2
Een ontwikkelingsaspect zoals tijdsbesef is kinderen niet via directe instructie aan te leren. Je kunt de ontwikkeling van tijdsbesef wel stimuleren. Ga na hoe vaak, tijdens een gewone schooldag, kinderen met het begrip tijd geconfronteerd worden. Hoe zou je die situaties kunnen benutten om de ontwikkeling van tijdsbesef te stimuleren?
4.3
Als kinderen van een vouwblad een eend leren vouwen (zie figuur 8.6, hoofdstuk 8), is het maken van die eend geen doel, maar een middel (zie ook paragraaf 4.1 punt 4). Bedenk welke ontwikkelingsgebieden met deze activiteit gestimuleerd worden.
4.4
In de onderbouw wordt meestal gewerkt met ontwikkelingsdoelen. Toch zijn er situaties denkbaar waarin het werken met (leer)doelen voor de korte termijn ook in de onderbouw zinvol is. Probeer twee situaties te bedenken waarvoor geen fundamentele inzichten vereist zijn (zie paragraaf 4.1.1) en waarin de kinderen zelf het (leer)doel ook graag willen bereiken (zie paragraaf 4.1.2).
4.5
Vul de drie componenten in van de driehoek in paragraaf 4.1.2 aan de hand van het voorbeeld uit juf Mandy's klas. Je kunt het schema misschien ook invullen aan de hand van een voorbeeld uit je eigen praktijk.
Ga in je stage op zoek naar situaties die je niet gepland had, maar die onder jouw begeleiding toch waardevolle onderwijsleersituaties opleverden (zie paragraaf 4.1 punt 3). Beschrijf die momenten, geef aan welke ondersteuning en begeleiding je gaf en wat de kinderen er volgens jou van geleerd hebben.
4.2
Een ontwikkelingsaspect zoals tijdsbesef is kinderen niet via directe instructie aan te leren. Je kunt de ontwikkeling van tijdsbesef wel stimuleren. Ga na hoe vaak, tijdens een gewone schooldag, kinderen met het begrip tijd geconfronteerd worden. Hoe zou je die situaties kunnen benutten om de ontwikkeling van tijdsbesef te stimuleren?
4.3
Als kinderen van een vouwblad een eend leren vouwen (zie figuur 8.6, hoofdstuk 8), is het maken van die eend geen doel, maar een middel (zie ook paragraaf 4.1 punt 4). Bedenk welke ontwikkelingsgebieden met deze activiteit gestimuleerd worden.
4.4
In de onderbouw wordt meestal gewerkt met ontwikkelingsdoelen. Toch zijn er situaties denkbaar waarin het werken met (leer)doelen voor de korte termijn ook in de onderbouw zinvol is. Probeer twee situaties te bedenken waarvoor geen fundamentele inzichten vereist zijn (zie paragraaf 4.1.1) en waarin de kinderen zelf het (leer)doel ook graag willen bereiken (zie paragraaf 4.1.2).
4.5
Vul de drie componenten in van de driehoek in paragraaf 4.1.2 aan de hand van het voorbeeld uit juf Mandy's klas. Je kunt het schema misschien ook invullen aan de hand van een voorbeeld uit je eigen praktijk.
4.6
Bekijk globaal de tussendoelen voor groep 1/2 en groep 3/4 (zie 'Links en bijlagen' op deze website).
– Ga na aan welke kern- en tussendoelen meester Daniël met zijn dinosaurusproject heeft gewerkt.
– Aan welke andere kern- en tussendoelen had meester Daniël met zijn dinosaurusproject misschien ook aandacht kunnen besteden?
– Aan welke kern- en tussendoelen kun je met het thema ‘kleine beestjes’ aandacht besteden? Leg bij elk doel kort uit hoe.
4.7
De doelen van Basisontwikkeling zijn geïnspireerd op de Vygotskiaanse visie op leren en ontwikkeling. Op welke punten zie je die invloed van Vygotski? (Zie paragraaf 2.3.2.)
4.8
Aan welke doelen van Basisontwikkeling besteedt meester Daniël met het dinosaurusproject aandacht? Aan welke doelen uit de cirkel had hij misschien ook aandacht kunnen besteden?
4.9
Het Ervaringsgericht Onderwijs (zie paragraaf 4.2.3) heeft twee hoofddoelen: welbevinden en betrokkenheid. Stelling: Het werken met doelen kan welbevinden en betrokkenheid belemmeren. Geef aan waarom je het wel/niet eens bent met deze stelling of met welke delen van de stelling je het eens/oneens bent. Gebruik relevante informatie uit dit hoofdstuk.
4.10
Een goed contact tussen ouders en pedagogisch medewerkers versterkt het gevoel van emotionele veiligheid (zie paragraaf 4.2.4). Denk je dat dit ook voor kleuters geldt? Praat hierover met medestudenten en met je mentor.
4.11
Als je kinderen wilt leren moreel juist te handelen (zie paragraaf 4.2.4), heb je zelf ook morele competenties nodig. Ga voor jezelf na welke morele competenties je al bezit en welke je nog wilt verwerven.
Bekijk globaal de tussendoelen voor groep 1/2 en groep 3/4 (zie 'Links en bijlagen' op deze website).
– Ga na aan welke kern- en tussendoelen meester Daniël met zijn dinosaurusproject heeft gewerkt.
– Aan welke andere kern- en tussendoelen had meester Daniël met zijn dinosaurusproject misschien ook aandacht kunnen besteden?
– Aan welke kern- en tussendoelen kun je met het thema ‘kleine beestjes’ aandacht besteden? Leg bij elk doel kort uit hoe.
4.7
De doelen van Basisontwikkeling zijn geïnspireerd op de Vygotskiaanse visie op leren en ontwikkeling. Op welke punten zie je die invloed van Vygotski? (Zie paragraaf 2.3.2.)
4.8
Aan welke doelen van Basisontwikkeling besteedt meester Daniël met het dinosaurusproject aandacht? Aan welke doelen uit de cirkel had hij misschien ook aandacht kunnen besteden?
4.9
Het Ervaringsgericht Onderwijs (zie paragraaf 4.2.3) heeft twee hoofddoelen: welbevinden en betrokkenheid. Stelling: Het werken met doelen kan welbevinden en betrokkenheid belemmeren. Geef aan waarom je het wel/niet eens bent met deze stelling of met welke delen van de stelling je het eens/oneens bent. Gebruik relevante informatie uit dit hoofdstuk.
4.10
Een goed contact tussen ouders en pedagogisch medewerkers versterkt het gevoel van emotionele veiligheid (zie paragraaf 4.2.4). Denk je dat dit ook voor kleuters geldt? Praat hierover met medestudenten en met je mentor.
4.11
Als je kinderen wilt leren moreel juist te handelen (zie paragraaf 4.2.4), heb je zelf ook morele competenties nodig. Ga voor jezelf na welke morele competenties je al bezit en welke je nog wilt verwerven.
4.12
Onderwijs en maatschappij beïnvloeden elkaar wederzijds.
– Hoe merk je in de praktijk die invloed van de maatschappij op het onderwijs?
– Hoe merk je in de praktijk die invloed van het onderwijs op de maatschappij?
4.13
Wat zie je als jouw mogelijkheden of belemmeringen bij het tot stand brengen van goede relaties met kinderen (zie paragraaf 4.4.1)?
4.14
Welke executieve functies heb je zelf goed of minder goed ontwikkeld? Hoe hebben die jou geholpen of in de weg gestaan in je leven?
4.15
Bekijk figuur 4.4 nog eens. Bespreek met je medestudenten:
– Welk einddoel geeft jou inspiratie?
– Wat zijn volgens jou zinvolle doelen bij persoonsvorming?
– Aan welke kennis en vaardigheden wil je aandacht geven en welke ontwikkelingsprocessen wil je zo bevorderen?
– Wat zijn naar jouw inzicht belangrijke basisvoorwaarden voor leren en ontwikkeling? (Maak ook gebruik van bijlage 2 (zie 'Links en bijlagen' bij dit hoofdstuk), waarin een mogelijke invulling is gegeven aan deze doelgebieden.)
Onderwijs en maatschappij beïnvloeden elkaar wederzijds.
– Hoe merk je in de praktijk die invloed van de maatschappij op het onderwijs?
– Hoe merk je in de praktijk die invloed van het onderwijs op de maatschappij?
4.13
Wat zie je als jouw mogelijkheden of belemmeringen bij het tot stand brengen van goede relaties met kinderen (zie paragraaf 4.4.1)?
4.14
Welke executieve functies heb je zelf goed of minder goed ontwikkeld? Hoe hebben die jou geholpen of in de weg gestaan in je leven?
4.15
Bekijk figuur 4.4 nog eens. Bespreek met je medestudenten:
– Welk einddoel geeft jou inspiratie?
– Wat zijn volgens jou zinvolle doelen bij persoonsvorming?
– Aan welke kennis en vaardigheden wil je aandacht geven en welke ontwikkelingsprocessen wil je zo bevorderen?
– Wat zijn naar jouw inzicht belangrijke basisvoorwaarden voor leren en ontwikkeling? (Maak ook gebruik van bijlage 2 (zie 'Links en bijlagen' bij dit hoofdstuk), waarin een mogelijke invulling is gegeven aan deze doelgebieden.)