Paragraaf 7.2.1 sluiten
7.6
Om ervaringsgericht te kunnen werken, moet de leerkracht het contact met haar eigen ervaringsstroom verdiepen: haar eigen gevoelens leren kennen en zichzelf kunnen accepteren en waarderen. Een ervaringsgerichte leerkracht zorgt er, met andere woorden, eerst voor zelf ‘goed in haar vel’ te zitten.
- Ga na in hoeverre je eigen opvoeders die ervaringsgerichte basishouding hadden.
- Welke verbeterpunten zie je voor jezelf?
7.7
Lees de dialogen hieronder tussen leerkracht en kind. Geef bij elke dialoog aan op welk niveau (zie tabel 7.1) je die zou kunnen plaatsen.
a In de klas van juf Marion zijn de kinderen bezig zich te verkleden als indiaan voor
het indianenfeest. Mariëlle wil niet. Ze staat voor de spiegel en huilt als iemand
haar de indianentooi op het hoofd zet en haar wil gaan schminken. Juf Marion
vraagt: ‘Ben je bang om indiaan te worden?’ Mariëlle knikt. ‘Je bent bang dat je
er dan heel anders uitziet, dat je niet meer gewoon Mariëlle bent?’ Mariëlle knikt
hevig en houdt op met huilen.
b Shannon komt in de kring zitten. Raymond geeft haar een duw. Ze loopt naar
de leerkracht. ‘Juf, hij duwt me’, zegt ze. De leerkracht kijkt de kring rond, duwt
Shannon zachtjes van zich af en zegt: ‘Wie klaar is, gaat op zijn plaats zitten. Jij
ook, Shannon.’ Shannon sputtert. ‘Op je plaats zitten, zeg ik, Shannon!’
c Eef zit in de leeshoek, verdiept in zijn boek. De andere kinderen ruimen op. ‘Eef,
stop met lezen en help ook eens opruimen’, zegt de leerkracht. ‘Ik ben mijn boek
aan het uitlezen, net als papa’, zegt Eef. ‘Oh, je bent papa!’ zegt de leerkracht.
‘Maar papa’s moeten ook opruimen, hoor.
7.8
Vraag een medestudent of je mentor om, voor een bepaalde dag, jouw interacties met kinderen vast te leggen en te waarderen op de empathieschaal van niveau 1 tot en met niveau 4. Bespreek na afloop de bevindingen. Waar zijn verbeteringen mogelijk en hoe ga je daar de komende tijd aan werken?
7.9
Hoe schat je de kwaliteit in van de relaties tussen jou en de kinderen uit jouw stageklas? Vraag ook om feedback van je mentor. Waar zie je knelpunten? Waar komen die uit voort? Hoe kun je daaraan gaan werken?
7.10
Bekijk de kenmerken van welbevinden (zie paragraaf 7.2.1).
- Waar zou je jezelf zetten op de schaal van welbevinden? Werk eventueel samen met een medestudent: hoe schat je elkaars welbevinden in?
- Observeer één kind, gedurende een aantal dagen, op het gebied van welbevinden. Trek conclusies en geef aan wat je zou kunnen doen ter verbetering.
7.11
Bekijk de kenmerken van betrokkenheid (zie paragraaf 7.2.1).
- Welke momenten van grote betrokkenheid herken je bij jezelf?
- Meet de betrokkenheid tijdens het werk/spel van kinderen in één bepaalde hoek. Gebruik de scanningprocedure. Trek conclusies en geef aan welke betrokkenheidverhogende maatregelen je kunt nemen.
7.12
Een gevoel van verbondenheid kan volgens het EGO onder andere bewerkstelligd worden door kinderen in contact te brengen met de natuur. Welke kleuterpedagoog herken je in deze opvatting? Hoe zou je die verbondenheid nog meer vorm kunnen geven in je onderwijs?