Begin hoofdstuk 9 sluiten
9.1
Observeer welke regels er in je stageklas gelden voor een kringgesprek.
- Zijn die regels voor kinderen hanteerbaar?
- Helpen ze kinderen zich vrij te uiten?
- Welke regels zou je in je eigen klas hanteren?
9.2
Voer een gesprek met een klein groepje kinderen. Gebruik bij je inleiding een interessant voorwerp of afbeelding. Nodig de kinderen vooral uit hun eigen gedachten en ideeën te verwoorden. Stel je niet op als ondervrager, maar als luisteraar. Laat een medestudent of je mentor observeren welke gesprekstechnieken (zie kader bij paragraaf 9.1.2) je gebruikt.
9.3
Oefen in je stage een aantal malen met vertellen. Laat een medestudent of je mentor observeren op punten als:
- Is de verhaallijn duidelijk (inleiding, opbouw, spanning, afwikkeling)?
- Hoe is je taalgebruik (woordkeus, grammatica, taal in de zone van naaste ontwikkeling)?
- Hoe gebruik je expressievormen (lichaamstaal, mimiek en intonatie, verschillende stemmen voor verschillende personages)?
- Houd je oogcontact met kinderen? Ga je in op hun reacties?
Herhaal een van de vertelde verhalen als poppenkastvoorstelling. Speel de voorstelling eventueel samen met een medestudent.
9.4
Leg een verzameling aan van geschikte gedichten, opzegversjes en liedjes, en orden die naar verschillende thema’s. Geef aan waar op internet of in welk boek je ze gevonden hebt.
9.5
Observeer de kinderen tijdens de diverse kringmomenten in je stageklas:
- Wat zijn de momenten waarop er grote betrokkenheid is, en op welke momenten zie je de betrokkenheid afnemen?
- Welke conclusies kun je daaruit trekken over de duur van de kringtijd? En over de kwaliteit van het aanbod?