1. Zonder een antwoord af te wachten, [?] ze maar door. Ze bleef maar praten!
2. De twee jongens lijken ongelooflijk veel op elkaar; de gelijkenis is echt [?].
3. Mara zei dat ze de uitleg heel goed begreep, maar direct daarna maakte ze weer dezelfde fout. [?] begreep ze het toch nog niet goed genoeg.
4. Helaas is het kopje [?], maar het bijbehorende schoteltje heb ik nog.
5. Hij kan zo [?] over zijn hobby vertellen! Je merkt aan alles dat hij er enthousiast over is.
6. In de grafiek wordt het aantal zonne-uren per dag [?].
7. De boete voor mobiel bellen tijdens het autorijden is echt [?]: meer dan 200 euro!
8. Gisteravond was er een [?] documentaire op televisie over kinderarbeid. Schokkende beelden van heel jonge kinderen die ’s nachts in een koude fabriek moesten werken.
9. Als het hek dicht is, mag u het [?] niet betreden.
10. De wiskundeleraar vraagt of je de breuk wilt [?] tot een simpelere breuk. Bijvoorbeeld: 2/4 = 1/2.