1. Ik spreek niet zo vaak mijn buren. Ik zie ze niet vaak.

2. Mag ik je voorstellen een nieuwe collega?

3. Wist je dat zij getrouwd is haar jeugdvriend?

4. Hij moet altijd erg lachen de verhalen van deze cabaretier.

5. Je moet appels niet peren vergelijken.

6. Je moet het touwtje trekken om het licht aan te doen.

7. Ik stop de sportschool. Ik vind het niet zo leuk meer.

8. Ik zou niet weten wie je dat moet vragen.

9. Wil je dit alsjeblieft niet haar zeggen?

10. Ik kan niet wennen de donkere wintermaanden.