Volgende Oefeningen Introductie H1 H2 H3 H4 H5 H6 H7 H8 H9 H10 H11 H12 H13 H14 Oef. 1 (adjectief) Oef. 2 (pronomen) Oef. 3 (imperatief) Oef. 4 (vocabulaire) Maak van het werkwoord tussen haakjes een adjectief.Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening. Een kaars geeft niet veel licht. (branden)Er komt een vel op de melk als die afkoelt. (opwarmen)De maat bleek niet te kloppen. (meten)Met water kan energie opgewekt worden. (stromen)Van het afval werden nieuwe producten gemaakt. (verbranden)Aan de naald van een kompas zie je waar het noorden is. (draaien) tuinmeubelen roesten niet zo snel. (lakken)De lamp hangt aan een haak. (buigen)Laat de knop nu los. (indrukken)U kunt de informatie nog eens rustig nalezen. (afdrukken) Controleer oefening Oké