In deze zinnen staat een fout. Welk woord is fout?

Klik deze aan.

1. Het gebeurd wel eens dat ik mijn portemonnee thuis vergeet, terwijl ik weet dat ik iets ga kopen.

   1.   ?    gebeurd
   2.   ?    portemonnee
   3.   ?    terwijl

2. De meeste Duitse studenten maken hun huiswerk, maar daar zijn er die het door anderen laten maken.

   1.   ?    meeste
   2.   ?    daar
   3.   ?    anderen

3. Hoewel hij over een uur werd geopereerd, gaat hij nog een colaatje drinken bij de snackbar op de hoek.

   1.   ?    werd
   2.   ?    colaatje
   3.   ?    op

4. Door de opene deur kwam een ijzige windvlaag het lokaal binnen.

   1.   ?    opene
   2.   ?    ijzige
   3.   ?    binnen

5. Als ik klein was, speelde ik het liefst met autootjes en puzzels.

   1.   ?    Als
   2.   ?    liefst
   3.   ?    autootjes

6. Toen in hem vroeg waar hij woonde, antwoorde hij dat hij dakloos was en onder de brug sliep.

   1.   ?    toen
   2.   ?    antwoorde
   3.   ?    sliep

7. s'Avonds laat zij samen met haar minnaar haar hondje uit in het donkere bos.

   1.   ?    s'Avonds
   2.   ?    minnaar
   3.   ?    donkere

8. Toen we ons na vijftien jaar weer zagen, moesten we van blijdschap een traantje wegpinken.

   1.   ?    Toen
   2.   ?    ons
   3.   ?    blijdschap