Recht doen aan sociale professionals

Hoofdstuk 14

Casus: beroepsgeheim - zorgvuldige afweging bij een conflict van plichten

De aangeklaagde professional in deze casus is maatschappelijk werker. Hij werkte in een klein team in een wijkgerichte setting. De klager kwam gedurende twee jaar wekelijks langs bij de werker voor een kop koffie of een telefoontje naar zijn bewindvoerder. De werker fungeerde als een zogenoemd ‘steuncontactpunt’ voor zijn cliënt. Cliënt klaagt in eerste instantie over drie punten. De maatschappelijk werker zou onvoldoende geholpen hebben bij de problemen die cliënt ervaarde, hij zou seksuele avances hebben gemaakt en hij zou cliënt geld hebben geboden. Daarnaast zou de werker een aantal jonge katten bij de klager uit huis hebben gehaald. Wat betreft de eerste twee klachten vindt het college dat daar onvoldoende bewijs voor is. De derde klacht wordt gegrond verklaard. Alhoewel de werker heel duidelijk heeft kunnen maken dat hij in het belang van de klager handelde door hem geld aan te bieden voor eten en de zorg voor de jonge katten over te nemen, is het college van oordeel dat hij daarmee de grenzen van de professionele relatie heeft opgezocht. Dit klachtonderdeel is dus gegrond, maar omdat de werker laat zien ervan te hebben geleerd, wordt er geen maatregel opgelegd. Ter zitting brengt de klager nog een vierde klachtonderdeel in. Hij heeft op een gegeven moment tegen de maatschappelijk werker gezegd dat hij seropositief was, en dat hij van plan was om zo veel mogelijk mensen te gaan besmetten.

De werker in deze casus besluit de informatie over de hiv-status en de dreiging te delen in het sociaal wijkteam. Dit heeft hij gedaan zonder de cliënt daarover te informeren. De cliënt verwijt de werker het schenden van het recht op privacy. De professional beroept zich bij dit klachtonderdeel op een ‘conflict van plichten’. Aan de ene kant heeft hij de beroepsethische plicht tot geheimhouding, maar aan de andere kant staan mogelijk levensbelangen op het spel en moeten anderen en de samenleving beschermd worden. De beroepscode voor de maatschappelijk werker is duidelijk over de plicht tot geheimhouding (art. 10) en over de plicht om toestemming te vragen voor het delen van informatie (art. 11). In artikel 13 wordt de uitzondering op grond van levensbelangen geformuleerd: ‘De maatschappelijk werker handelt buiten medeweten en toestemming van de cliënt als levensbelangen van de cliënt of van anderen ernstig worden bedreigd, of wanneer de cliënt niet in staat is zijn wil ter zake te bepalen. In alle gevallen overlegt hij met beroepsgenoten en/of andere deskundigen en verantwoordt hij zijn handelen tegenover de cliënt.’

Conflicten van plichten komen regelmatig voor en zijn lastige afwegingen voor professionals. Want hoe kun je zorgvuldig beoordelen wanneer het ‘gevaar’ groot genoeg is om de plicht tot geheimhouding te mogen doorbreken? Om professionals (artsen, verpleegkundigen, sociaal werkers) te ondersteunen bij de afwegingen, zijn er verschillende afwegingskaders in omloop. Vragen die je jezelf kunt stellen zijn bijvoorbeeld:

  • Welk doel wil ik bereiken met het doorbreken van de zwijgplicht?
  • Kan dit doel ook worden bereikt zonder verbreking van de zwijgplicht?
  • Is vragen of krijgen van toestemming echt niet mogelijk?
  • Hoe zwaar wegen de belangen van cliënt die hij heeft bij mijn zwijgen/ bij mijn spreken?
  • Als ik besluit te spreken, welke informatie heeft de ander dan echt nodig om de situatie van de cliënt te verbeteren? (Bron: BPSW factsheet ‘Privacy en geheimhouding: spreken of zwijgen?’)

Het college stelde in eerder genoemde casus vast dat de werker op dit vierde klachtenonderdeel weliswaar een belangenafweging heeft gemaakt, maar dat dit een gebrekkige afweging was. Details over de afweging ontbreken in de gepubliceerde uitspraak, dus we weten niet op welke manier de werker in deze casus de afweging heeft gemaakt. Welke vragen heeft hij zichzelf gesteld? Hoe heeft hij geprobeerd om toestemming te verkrijgen? In de gepubliceerde uitspraak staat dat ‘aangeklaagde ter zitting onvoldoende in staat is gebleken om de stappen die deel uitmaken van een zorgvuldig afwegingsproces in een beroepsethisch dilemma te benoemen en is over zijn afwegingen achteraf niet transparant geweest tegenover klager’.

Wat kunnen we hiervan leren? De geheimhoudingsplicht weegt zwaar, maar is niet absoluut. In de beroepscode staan uitzonderingsgronden. Maar die uitzonderingsgronden mogen niet te licht worden opgevat. Aan het besluit over het al dan niet doorbreken van de zwijgplicht moet een zorgvuldige afweging voorafgaan. En bij het doorbreken van de geheimhouding moet de cliënt op de hoogte worden gebracht, met uitzondering van situaties waarin het informeren van cliënten over het voornemen tot doorbreken van de geheimhouding zelf een risico voor levensbelangen in zich draagt. Ook dat besluit moet weer uiterst zorgvuldig worden genomen door overleg met collega’s en het erbij betrekken van de professionele standaard. Het college overweegt in deze zaak dat de werker onder de omstandigheden van het geval, te weten de mededeling van klager dat hij seropositief was en zo veel mogelijk mensen zou gaan besmetten, redelijkerwijs kon besluiten de informatie met de wijkagent te delen. Het college neemt – ook al was de afweging gebrekkig – een situatie van ‘overmacht’ aan en acht de klacht ongegrond.

De volledige uitspraak in deze casus is hier te vinden.