Hoofdstuk 3
Lipsky
Michael Lipsky (1940) is Amerikaans onderzoeker die de invloed van de overheid op de burger als onderzoeksdomein heeft en geïnteresseerd is of die invloed gemeten kan worden. Zijn interesse voor dit onderwerp kwam voort uit het gegeven dat overheidsbeleid veelal zwak werd geïmplementeerd, met te weinig aandacht voor wat professionals zelf belangrijk vonden. Lipsky draagt wezenlijk bij aan de discussie over dit thema door twee belangrijke begrippen te introduceren: de ‘street level bureaucrat’ en ‘discretionaire ruimte’. Deze twee begrippen zijn uitgewerkt in zijn boek: Street Level Bureaucracy, Dilemmas of the Individual in Public Services.
In dit boek behandelt Lipsky zijn ideeën over de overeenkomsten tussen het werk van politieagenten, leerkrachten en lagere rechters. Deze beroepsgroepen hebben namelijk te maken met interactie met cliënten, ze hebben ontoereikende middelen, veel ontmoetingen met klanten zijn niet vrijwillig en cliënten hebben veelal niet de mogelijkheid om uit het contact te stappen. Zijn belangrijkste onderliggende motief, zo zegt hij zelf, is het begrijpen van sociale ongelijkheid. Het concept ‘street level bureaucracy’ kwam als het ware vanzelf naar voren door de vraag te willen beantwoorden hoe verschillende groepen mensen door de overheid worden behandeld, wie krijgt wat en wanneer en hoe? Spelen racisme, sociale klasse en sekse daarbij een rol? Alhoewel het boek de nadruk legt op de dagelijkse strijd van genoemde beroepsgroepen waar later sociale professionals ook toe werden gerekend, gaat het ook over de mensen die de diensten van deze beroepsgroepen ontvangen. Kenmerkend voor street level bureaucracy is dat het gaat over mensen die werken onder omstandigheden die bepalend zijn voor het soort werk dat zij doen en dat we ons steeds moeten afvragen hoe we hen kunnen helpen om hun werk beter te kunnen doen, stelt Lipsky. Zo hebben werknemers bijvoorbeeld ondersteunende systemen nodig om hun werk efficiënt te kunnen doen. In het Nederlands wordt de term frontlijnwerkers gebruikt voor de street level bureaucrat.
Zoals genoemd richtte Lipsky’s studie zich aanvankelijk op politie, leerkrachten en rechters bij lagere rechtbanken, maar later is dit uitgebreid en zijn de sociaal werkers eraan toegevoegd. Zij vormen het gezicht van de overheid, het visitekaartje van de overheid, die door hun dagelijks werk de overheid smoel geven. Maar Lipsky ziet hun rol actiever: zij geven ook het beleid mee vorm, door hun manier van presenteren en implementeren van beleid.
Het begrip discretionaire ruimte is een in het sociaal werk algemeen bekend begrip, ook al roept het nog voldoende vragen op. Het begrip heeft met de inwerkingtreding van de vele wetten op het sociaal domein rond 2015 een plek gekregen in de doelen die sociaal werkers na dienen te steven: ruimte nemen zodat op maat een oplossing voor cliënten kan worden gevonden. Sociaal werkers zitten in een positie waarin dat ook goed kan: zij kunnen in de concrete uitvoering van hun werk veel eigen beslissingen nemen.
Lipsky heeft zich in zijn onderzoek met name gericht op de analyse van problemen, en niet zozeer op oplossingen. Vele onderzoekers en wetenschappers hebben de gedachten van Lipsky verder uitgewerkt en zijn geïnspireerd geraakt door zijn werk. Bij een boek als Recht doen aan sociale professionals mag, met de nodige accenten op discretionaire ruimte, extra aandacht voor Lipsky’s opvattingen niet ontbreken.
Bronnen
Lipsky, M. (1977). Street-level bureaucracy:dilemmas of the individual in public services. Russel Sage.
Hermans, K., van Hamme, E., & Lammertyn, F. (1999). Sociale activering in Vlaamse OCWM’s, een empirische toetsing. In: Tijdschrift voor sociologie, 20(2), 149-173
Jorrit de Jong, Frontlijnwerk is duidelijker geworden – niet eenvoudiger. In gesprek met Michael Lipsky. In: Tijdschrift voor Criminologie 2016, 58(4).