Volgende Vorige Oefeningen Introductie H1 H2 H3 H4 H5 H6 H7 H8 H9 H10 H11 H12 H13 H14 H15 H16 H17 H18 Eindoefeningen Oef. 1 (vocabulaire) Oef. 2 (conjuncties (1)) Oef. 3 (conjuncties (2)) Vul de goede conjunctie in. Kies uit: als – omdat – zodra – zodat – terwijl – hoewel – nadat – toen – voordat. Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening. 1. ik in Berlijn ben, bel ik je.2. Wat doe je de trein vertraging heeft? 3. Ik ga een jaar in Indonesië studeren ik goed Indonesisch leer. 4. ik in nog Duitsland woonde, ging ik elke dag naar mijn opa en oma.5. Je moet een kaartje kopen je in de trein stapt. Een kaartje kopen in de trein is heel duur.6. jij groente op de markt koopt, ga ik naar fietsenmaker, oké?7. Ik trakteer ik vandaag jarig ben.8. we in het restaurant hadden gegeten, zijn we naar de film gegaan.9. Ik vond de film erg mooi, ik niet alles heb begrepen. Controleer oefening Oké