Log in
Je bent nog niet ingelogd. Log in met je Coutinho-account om toegang te krijgen tot je studiemateriaal.
Lijst met alle beschikbare grammaticaoefeningen
Basiswoordvolgorde
Woordvolgorde in hoofdzinnen
Woordvolgorde in bijzinnen
Betrekkelijke bijzinnen (Relatieve bijzinnen)
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden die, dat of wat
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden waarop, waarmee, enz.
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden waar ... op, waar ... mee, enz.
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden waar ... op, op wie, enz.
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden die, dat of waar
Bijvoeglijke naamwoorden (Adjectieven)
De vorm van bijvoeglijke naamwoorden (De vorm van adjectieven)
Bijvoeglijke naamwoorden en ontkenning (Adjectieven en negatie)
Bijzin aan het begin
Bijzin aan het begin van de hoofdzin 1
Bijzin aan het begin van de hoofdzin 2
Dubbele infinitief
De dubbele infinitief in hoofdzinnen
De dubbele infinitief en dat-bijzinnen
De dubbele infinitief met scheidbare werkwoorden
De dubbele infinitief met modale werkwoorden
De dubbele infinitief in hoofdzinnen en bijzinnen
Er
De er en daar van plaats
De er van hoeveelheid
De er met een voorzetsel 1 (De prepositionele er 1)
De er met een voorzetsel 2 (De prepositionele er 2)
De er met een voorzetsel 3 (De prepositionele er 3)
De er met een onbepaald onderwerp (De er met een indefiniet subject)
De er van plaats en van hoeveelheid
De er met de lijdende vorm 1 (De er met de passief 1)
Vier soorten er in hoofdzinnen
Vier soorten er in bijzinnen
De vijf soorten er
De er met de lijdende vorm 2 (De er met de passief 2)
Er of daar met een wederkerend werkwoord 1 (Er of daar met een reflexief werkwoord 1)
Er of daar met een wederkerend werkwoord 2 (Er of daar met een reflexief werkwoord 2)
Hetzelfde en dezelfde
Hetzelfde, dezelfde
Hetzelfde, dezelfde, andere
Indirecte rede
Indirecte rede 1
Indirecte rede 2
Lijdende vorm (Passief)
De lijdende vorm in de onvoltooid tegenwoordige tijd (De passief in het presens)
De lijdende vorm in de onvoltooid verleden tijd (De passief in het imperfectum)
De lijdende vorm in de voltooid tegenwoordige tijd 1 (De passief in het perfectum 1)
De lijdende vorm in de voltooid verleden tijd (De passief in het plusquamperfectum)
De lijdende vorm in verschillende werkwoordstijden (De passief)
De lijdende vorm in de voltooid tegenwoordige tijd 2 (De passief in het perfectum 2)
De er met de lijdende vorm 1 (De er met de passief 1)
De er met de lijdende vorm 2 (De er met de passief 2)
Modale werkwoorden
Modale werkwoorden 1
Modale werkwoorden 2
De dubbele infinitief met modale werkwoorden
Moeten en hoeven 1
Moeten en hoeven 2
Moeten en hoeven 3
Zullen en zouden 1
Zullen en zouden 2
Moeten en hoeven
Moeten en hoeven 1
Moeten en hoeven 2
Moeten en hoeven 3
Ontkenning (Negatie)
Ontkenning met niet of geen 1 (Negatie met niet of geen 1)
Ontkenning met niet of geen 2 (Negatie met niet of geen 2)
Ontkenning met niets, nergens, nooit, enz. (Negatie met niets, nergens, nooit, enz.)
Bijvoeglijke naamwoorden en ontkenning (Adjectieven en negatie)
Moeten en hoeven 1
Moeten en hoeven 2
Moeten en hoeven 3
Scheidbare werkwoorden
Scheidbare werkwoorden 1
Scheidbare werkwoorden 2
Scheidbare werkwoorden 3
Scheidbare werkwoorden 4
De dubbele infinitief met scheidbare werkwoorden
Staan - zetten, liggen - leggen
Liggen, staan, enz. in hoofdzinnen
Liggen, staan, enz. in bijzinnen
Trappen van vergelijking (Comparatieven en superlatieven)
De stellende en de vergrotende trap (De positief en de comparatief)
De vergrotende en de overtreffende trap (De comparatief en de superlatief)
De vergrotende trap 1 (De comparatief 1)
De vergrotende trap 2 (De comparatief 2)
Uitdrukkingen met het
Uitdrukkingen met het in hoofdzinnen
Uitdrukkingen met het in hoofdzinnen en bijzinnen
Voegwoorden (Conjuncties)
Voegwoorden 1 (Conjuncties 1)
Voegwoorden 2 (Conjuncties 2)
Voegwoorden 3 (Conjuncties 3)
Voltooide tijden (Perfectum en plusquamperfectum)
Voltooid tegenwoordige en voltooid verleden tijd (Perfectum en plusquamperfectum)
Hulpwerkwoorden van de voltooid tegenwoordige tijd (Perfectum)
Voornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden (Possessieven)
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden die, dat of wat
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden waarop, waarmee, enz.
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden waar ... op, waar ... mee, enz.
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden waar ... op, op wie, enz.
Bijzinnen met betrekkelijke (relatieve) voornaamwoorden die, dat of waar
Voorzetsels (preposities) met hier, ergens, enz.
Voorzetsels (preposities) met hier, ergens, enz. 1
Voorzetsels (preposities) met hier, ergens, enz. 2
Wederkerende werkwoorden (Reflexieve werkwoorden)
Wederkerende werkwoorden 1 (Reflexieve werkwoorden 1)
Wederkerende werkwoorden 2 (Reflexieve werkwoorden 2)
Wederkerende werkwoorden 3 (Reflexieve werkwoorden 3)
Wederkerende werkwoorden 4 (Reflexieve werkwoorden 4)
Er of daar met een wederkerend werkwoord 1 (Er of daar met een reflexief werkwoord 1)
Er of daar met een wederkerend werkwoord 2 (Er of daar met een reflexief werkwoord 2)
Zinnen met meer werkwoorden
Infinitieven met of zonder te 1
Twee of drie infinitieven
Infinitieven met of zonder te 2
Zitten te ... , aan het ... zijn
Zitten te ... , aan het ... zijn, enz. 1
Zitten te ... , aan het ... zijn, enz. 2
Zullen en zouden
Zullen en zouden 1
Zullen en zouden 2