Mensen met EPA hebben vaker problemen op het gebied van seksualiteit en intimiteit dan mensen zonder EPA. Welke verklaringen worden hiervoor gegeven? In hoeverre was je je hiervan bewust? Lees de casus aan het begin van dit hoofdstuk nog eens door. Op welke gebieden zie je een bepaalde afwijking of problemen in de seksuele ontwikkeling bij de personen uit de casus?
Maak drietallen, waarbij iemand observeert, iemand hulpverlener speelt en de derde persoon iemand met EPA speelt. Kies voor de rol van de cliënt een van de twee casussen aan het begin van dit hoofdstuk om uit te beelden. De cliënt klopt aan bij de hulpverlener. De hulpverlener probeert het gesprek over seksualiteit en intimiteit vorm te geven aan de hand van het BETTER-model. De hulpverlener mag zich even voorbereiden. De observator checkt of de stappen van het model gevolgd worden. Wissel van rol totdat iedereen een keer met alle rollen heeft geoefend.
Denk terug aan een periode waarin het minder goed met je ging. Misschien na een relatiebreuk, een periode waarin je je erg onzeker voelde of waarin je iemand bent verloren. Ga bij jezelf na hoe jouw gemoedstoestand invloed heeft gehad op je behoefte aan seksualiteit en intimiteit.
Ga na wat jij nodig hebt van een hulpverlener om jouw seksuele problemen bespreekbaar te maken. Noteer ten minste drie voorwaarden.