In de startblokken

Oefeningen

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

1 hebben
Ik heb vroeger een hond .

2 blijven
We zijn het weekend thuis .

3 zijn
Waar zijn jullie op vakantie ?

4 laten
Waar heb je je boek ?

5 trekken
Ik heb aan de deur maar hij ging niet open.

6 kiezen
Wat heb je als voorgerecht ?

7 dragen
Ik heb dat T-shirt nog nooit .

8 lachen
We hebben erg om die film .

9 zien
Ik heb die film nog niet ?

10 lopen
Ze zijn naar het centrum .

11 houden
Ik vind het schilderij niet zo mooi, maar ik heb het toch .