-
Dag Anneke! Hartelijk gefeliciteerd ____ je verjaardag!
-
met
-
tot
-
van
-
Aardbeienijs, heerlijk! Ik ben gek ____ ijs!
-
van
-
op
-
met
-
Wij bereiden ons voor ____ een reis naar Cuba.
-
op
-
aan
-
voor
-
In de les hebben we gepraat ____ de documentaire over Nederland.
-
van
-
aan
-
over
-
Ha, pauze! Ik ben toe ____ een kopje koffie!
-
voor
-
aan
-
over
-
Hij heeft veel verdriet gehad ____ zijn broer.
-
om
-
aan
-
naar
-
Hij zit tot ’s avonds laat ____ de computer.
-
achter
-
met
-
in
-
Wil je dat ____ Katarina zeggen?
-
voor
-
tegen
-
naar
-
Waar kijk je ____?
-
over
-
op
-
naar
-
We moeten dat ____ de docent vragen.
-
tegen
-
voor
-
aan