In de startblokken

Oefeningen

Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening.

1 zitten
Ik heb last van mijn rug. Ik heb te lang .

2 gaan
Zij is gisteren ziek naar huis .

3 drinken
Nee, dank je. Ik heb al vier pilsjes .

4 helpen
Heeft de helpdesk jou met het probleem ?

5 brengen
Mijn moeder heeft mij met de auto naar de cursus .

6 komen
Vorige week is mijn nicht uit Colombia .

7 worden
Bent u door de aardbeien ziek ?

8 liggen
Hij heeft gisteren de hele dag in bed .

9 zeggen
Wat heeft u precies ?

10 nemen
Ik heb Zuid-Afrikaanse wijn . En jij?

11 kijken
Gisteravond heb ik naar een mooie natuurdocumentaire .