Oefeningen H10 Eindoefeningen H18 H17 H16 H15 H14 H13 H12 H11 Introductie H9 H8 H7 H6 H5 H4 H3 H2 H1 Oef. 1 (vocabulaire (1)) Oef. 2 (reactie met er of daar) Oef. 3 (zijn + aan het + infinitief) Oef. 4 (vocabulaire (2)) Geef antwoord op de vragen. Gebruik er of daar en gebruik de woorden tussen haakjes.Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening. 1. Hoe lang woon je nu in Nederland? (1 week) - . 2. Wat ligt er op tafel?(een boek) - .3. Kun je om 15.30 uur in Amsterdam zijn? (nee) - Nee, . 4. Wat zit er in je tas?(een pen, een mobieltje) - .5. Heb je in Hamburg gewoond? (ja, 8 jaar) - Ja, . 6. Moest je lang wachten aan de telefoon? (ja, 4 wachtenden voor mij) - Ja, .7. Kun je internetten? (nee, een storing) - Nee, .8. Waarom is je vader in Indonesië? (voor zijn werk) - . 9. Vertrekt de trein om 12.30 uur?(nee, een vertraging van een half uur) - Nee, .10. Hoe laat kun je in Maastricht zijn?(20.00 uur) - . Controleer oefening Oké