Oefeningen H10 Eindoefeningen H18 H17 H16 H15 H14 H13 H12 H11 Introductie H9 H8 H7 H6 H5 H4 H3 H2 H1 Oef. 1 (vocabulaire (1)) Oef. 2 (reactie met er of daar) Oef. 3 (zijn + aan het + infinitief) Oef. 4 (vocabulaire (2)) Geef antwoord op de vraag. Gebruik zijn + aan het + infinitief. Gebruik ook de woorden tussen haakjes.Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening. 1. Wat doe je? (het studeren) - Ik . 2. Wat deed je gisteravond om 19.30 uur? (in de sportschool sporten) - Gisteravond om 19.30 uur .3. Wat is Rubén aan het doen?(lesgeven) - Rubén . 4. Kan ik je iets vragen? (televisie kijken) - Nee, .5. Was je met iets bezig? (bellen met mijn moeder) - Ja, .6. Is Karin ook aanwezig?(lunchen) - Nee, .7. Kan ik je vanavond om 6 uur bellen?(eten) - Nee, dan .8. Ik hoorde iets vreemds.(zingen) - Oh sorry, ik . 9. Heb je last van de muziek?(lezen) - Ja, en ik kan niet goed lezen met muziek.10. Kunnen we voor morgen iets met jou en Tom afspreken?(wandelen bij het Naardermeer) - Nee, dan . Controleer oefening Oké