Volgende Vorige Oefeningen Introductie H1 H2 H3 H4 H5 H6 H7 H8 H9 H10 H11 H12 H13 H14 H15 H16 H17 H18 Eindoefeningen Oef. 1 (vocabulaire) Oef. 2 (doen, maken, hebben, zijn) Oef. 3 (comparatief en superlatief (1)) Oef. 4 (comparatief en superlatief (2)) Maak de zin compleet met het goede werkwoord. Let ook op de goede vorm.Kies uit: doen – maken – hebben – zijn.Weet je niet welk werkwoord, klik dan op: Hint. Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening. 1. Ga je naar Dorothee? Hint haar de groeten!2. Ik kan zaterdag niet. Dan Hint ik al een afspraak.3. Ik neem een glas cola. Ik Hint dorst.4. Nico Hint altijd mooie foto’s.5. Rianne trakteert. Ze Hint jarig.6. Wat Hint je nodig voor paella?7. Geef maar drie euro, dat Hint genoeg.8. Wij Hint graag boodschappen op de markt.9. Zullen we een afspraak Hint?10. Zal ik je helpen? Of Hint dat niet nodig? Controleer oefening Oké