Volgende Vorige Oefeningen Introductie H1 H2 H3 H4 H5 H6 H7 H8 H9 H10 H11 H12 H13 H14 H15 H16 H17 H18 Eindoefeningen Oef. 1 (vocabulaire) Oef. 2 (doen, maken, hebben, zijn) Oef. 3 (comparatief en superlatief (1)) Oef. 4 (comparatief en superlatief (2)) Welke vorm past het best: de basisvorm, de comparatief of de superlatief?De basisvorm is gegeven.Als je alles hebt ingevuld, klik dan op: Controleer oefening. 1 - grootWelk land is , Spanje of Duitsland?2 - langTekst 6 is even als tekst 7 en 8.3 - duurNaar Indonesië op vakantie gaan, is dat ?4 - graagMag ik kiezen? Ik ga het op vakantie in de zomer.5 - kortMijn haar is nu weer heel .6 - weinigHeb jij tweehonderd cd’s? Ik heb cd’s. Tachtig ongeveer.7 - duurWijn is in een café dan cola.8 - blondMarcel is net zo als zijn vader.9 - slechtSorry, maar dit is een eetcafé!10 - goedHet boek vind ik dan de film. Controleer oefening Oké