Hoofdstuk 7 – Van gasthuis tot woonzorgzone Vijfhonderd jaar ouderenzorg
Kies het juiste antwoord.
Als in de middeleeuwen van iemand gezegd werd dat iemand ‘het loodje had gelegd’ dan werd daarmee bedoeld dat hij of zij:
van de wijkmeester een brood en een stuiver had ontvangen
gestorven was
niet meer ‘op de planck’ stond, dat wil zeggen niet meer bedeeld werd
in de ‘baaierd’ was opgenomen
In de middeleeuwen werd aan het opdragen van memoriemissen grote waarde gehecht, omdat:
dankbaarheid als waardevol werd beschouwd
men uiting wilde geven aan het geloof in de verlossing door Jezus Christus
deze missen ervoor zorgden dat de gestorvenen eerder in het paradijs kwamen
deze missen een belangrijke bron van inkomsten voor de kerk betekenden
Bewoners van hofjes ontvingen vaak zogenoemde preuven. Onder preuven verstond men:
extra financiële tegemoetkomingen
het recht om gratis te wonen
een voorraad turf voor de wintermaanden
bedeling in de vorm van voedsel, brandstof en kleding
Tot in de negentiende eeuw konden armlastige ouderen worden ‘uitbesteed’. Dit betekende dat:
ze in een gasthuis werden ondergebracht
ze tegen een vergoeding bij particulieren werden ondergebracht
ze bij allerlei huishoudelijke taken moesten assisteren
ouderen in een gasthuis gedwongen werden buitenshuis te werken
In het midden van de achttiende eeuw werden in Nederlandse steden diaconie- en stadsarmenhuizen opgericht vanuit de gedachte dat:
ouderen recht hadden op een verzorgde oude dag
ouderen zich in alle rust moesten kunnen voorbereiden op de dood
hulp moest worden geboden om de medemens te versterken en op eigen benen te zetten
dat de zorg voor ouderen efficiënter georganiseerd moest worden
De wetenschap is zich voor het fysieke en psychische welbevinden van ouderen gaan interesseren in:
de tweede helft van de twintigste eeuw
de eeuw van de verlichting
de tijd van de industriële revolutie
de tijd tussen beide wereldoorlogen
Welke van de vier volgende beweringen is waar?
In de negentiende eeuw trok bijna de helft van de ouderen in bij de eigen kinderen.
In de negentiende eeuw deed rond de zeventig procent van de ouderen een beroep op de armenzorg.
In de negentiende eeuw leefde tachtig procent van de ouderen in armoedige omstandigheden.
In de negentiende eeuw zorgden kinderen, familieleden en buren meer voor ouderen dan tegenwoordig.
Als een politicus ervoor pleit dat volwassen kinderen hun hulpbehoevende ouders bij zich in huis moeten nemen omdat dat vroeger ook de gewoonte was, dan:
is zijn pleidooi gerechtvaardigd
heeft hij gelijk voor zover het om welgestelde milieus gaat
heeft hij ongelijk omdat de meeste ouderen zelfstandig bleven wonen
blijkt hij een romantische voorstelling van het verleden te hebben
Dat men rond het eind van de negentiende eeuw begint te ijveren voor een ouderdomsverzekering heeft te maken met:
het verdwijnen van beschermende gilderegels die voor een aangepast arbeidstempo voor ouderen zorgden
de afschaffing van de gilden in 1798 en het proces van industrialisering
de aandacht van het maatschappelijk werk voor de armoedeproblematiek
de toenemende interesse voor het fysieke en psychische welbevinden van ouderen
Als jij als burger in de late negentiende eeuw van mening zou zijn dat de ondersteuning van oude behoeftige mensen tot de taak van de overheid gerekend moet worden, dan zou je een sympathisant zijn van de:
conservatieve liberalen
socialisten
de antirevolutionairen
de Roomsch-Katholieke Staatspartij
Volgens de in 1900 opgerichte Bond voor Staatspensionneering zou een goede oudedagsvoorziening geregeld moeten worden via:
belasting naar draagkracht
premiebetaling van werkenden
een herstel van het oude gildesysteem
het wekelijks plakken van zegeltjes
Dr. Willem Drees (1886-1988) mag als de architect van de naoorlogse verzorgingsstaat worden beschouwd. In zijn lange politieke carrière is hij altijd trouw gebleven aan het uitgangspunt dat:
de overheid een sober beleid moet voeren
in de politiek de materiële verbetering van de arbeider centraal hoort te staan
het pensioen premievrij moet zijn
hulp geen gunst, maar een recht is
Een belangrijk motief van de Commissie-Van Rhijn (1943) om in het naoorlogse Nederland tot een sluitend stelsel van sociale zekerheid te komen, was:
om het opkomend individualisme een halt toe te roepen
om te voorkomen dat ontevredenheid tot grote sociale onrust zou leiden
om een eind te maken aan de bestaande liefdadigheid
om te benadrukken dat het een taak van de overheid was om de zwaksten hulp te bieden
De Algemene ouderdomswet (AOW) berust op het solidariteitsbeginsel. Dit houdt in dat:
de premie die mensen betalen onafhankelijk van het inkomen is en de uitkering voor iedereen gelijk is
de premie die mensen betalen inkomensafhankelijk is en de uitkering afhankelijk van het vermogen is
de premie die mensen betalen inkomensafhankelijk is en de uitkering voor iedereen gelijk is
de premie die mensen betalen onafhankelijk van het inkomen is en de uitkering afhankelijk is van het vermogen
Als in een beleidsstuk gesproken wordt over een demografische tijdbom onder de verzorgingsstaat, dan wordt daarmee bedoeld dat:
een steeds grotere groep ouderen een beroep zal doen op de AOW
jongeren niet bereid zijn almaar hogere premies voor de AOW van relatief welvarende ouderen te betalen
de groep werkenden die een bijdrage aan de bekostiging van de AOW levert steeds kleiner wordt
de vergrijzing een herziening van het solidariteitsprincipe noodzakelijk maakt
In het verlengde van de in 1996 ingevoerde Kwaliteitswet zorginstellingen werd de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) opgericht. Het doel van deze stichting is:
de kwaliteit van de zorginstelling aan de hand van meetbare zaken te beoordelen
om aan de hand van cliënttevredenheidsonderzoeken de kwaliteit van de zorginstelling te beoordelen
zorginstellingen te verplichten met goed uitgewerkte protocollen te werken
de kwaliteit van zorginstelling door het publiceren van cijfers transparant te maken
In de in 1996 ingevoerde Kwaliteitswet zorginstellingen vormt ‘verantwoorde zorg’ een belangrijk criterium. Dit criterium houdt in dat:
de kwaliteit van de zorgrelatie van grote betekenis is
de zorg doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht is
de kwaliteit van de zorg alleen dan geborgd is als ze benoemd en getoetst kan worden
de instelling het personeel de tijd en de gelegenheid biedt om de cliënt goed te leren kennen