-
De agent heeft het ___ meteen verteld.
-
hen
-
hun
-
zij
-
___ konden het echter niet geloven.
-
hen
-
hun
-
zij
-
Alles ___ ze hadden geleerd, werd toegepast in de praktijk.
-
dat
-
die
-
wat
-
De gemeenteraad riep ___ leden bijeen voor een spoedvergadering.
-
zijn
-
haar
-
hun
-
Het vakblad ___ gebruikt moest worden, was uitgeleend.
-
dat
-
die
-
wat
-
De Verenigde Naties sturen ___ woordvoerder naar de persconferentie.
-
zijn
-
haar
-
hun
-
De cliënt ___ hij zoveel had meegemaakt, was ineens verdwenen.
-
waarmee
-
met wie
-
Zij is tien jaar ouder ___.
-
dan hij
-
als hij
-
als hem
-
dan hem
-
___ twijfelden of ze de studie moesten doorzetten.
-
Sommige
-
Sommigen
-
Hij is twee keer zo serieus ___.
-
als zij
-
dan zij
-
als haar
-
dan haar