Bijlagen
Bijlage 2 Michel Foucault en zijn disciplineringstheorie
Een belangrijke inspiratiebron voor dit boek is de disciplineringstheorie van de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984), die is beschreven in diens Discipline and punish: The birth of the prison (1991). Deze uitgave, die uit 1975 stamt, is te lezen als een briljante poging om het wetenschappelijk-categoriserend spreken te ontmaskeren. Hierna wordt de hoofdlijn van Foucaults theorie geschetst.
Repressieve macht en disciplinaire macht
Foucault maakt in zijn disciplineringstheorie onderscheid tussen twee vormen van macht: repressieve en disciplinaire macht. Deze twee machtsvormen zorgen, zo zegt hij, voor het stabiliseren van de maatschappelijke orde. Repressieve macht is gericht op het onderdrukken en in toom houden van mensen door (de dreiging van) geweld. Disciplinaire macht is gericht op het disciplineren van mensen. Eeuwenlang verliep dit disciplineren in West-Europa via een bijna alles en iedereen overkoepelende christelijke moraal. In moderne samenlevingen is de repressieve macht echter nog slechts beperkt aanwezig en is er geen overkoepelende moraal meer die ‘de boel bij elkaar houdt’. Immers, waarden als individuele vrijheid, zelfbeschikking en autonomie zijn in dergelijke samenlevingen dominant en worden beschouwd als de kern van het goede leven. Hoe komt het, zo vraagt Foucault zich af, dat dergelijke samenlevingen toch een hoge mate van stabiliteit kennen en niet voortdurend in chaos dreigen te vervallen?
Wetenschappelijke in plaats van morele normen over het goede leven
Ook al is er geen overkoepelende, verbindende moraal meer, de disciplinaire macht is, zo zegt Foucault, helemaal niet verdwenen. Integendeel, zij is nog veel meer en nog veel verfijnder aanwezig dan vroeger en dringt door tot in de haarvaten van de samenleving. De disciplinering van mensen, en daarmee de stabilisering van de maatschappelijke orde, verloopt in moderne samenlevingen echter niet meer overwegend via met elkaar gedeelde morele normen, maar vooral via met elkaar gedeelde wetenschappelijke normen over wat het goede leven inhoudt, wat een gezonde ontwikkeling is en wat verstandig en verantwoord denken en handelen zijn. Foucault noemt dit ‘de Norm’. Centraal hierin staat de autonome, vrije, zelfbeschikkende mens, ‘the man of modern humanism’ (Foucault, 1991, p. 141). En paradoxaal genoeg maakt juist dit idee van autonomie volgens Foucault de disciplinering van de moderne, ‘autonome’ mens mogelijk.
De moderne, ‘autonome’ mens en de rol van wetenschappelijke categoriseringen
Om binnen déze maatschappelijke orde adequaat te kunnen functioneren en daardoor ‘mee’ te kunnen ‘doen’ en te participeren, moeten mensen ‒ in ieder geval boven een bepaald wetenschappelijk vastgesteld minimum ‒ aan de Norm voldoen. Deze Norm wordt als het ware weerspiegeld in wetenschappelijk-categoriserende termen als ʽkwetsbaarʼ, ʽbeperkt zelfredzaamʼ, ʽweerstandʼ, ʽvermijdingsgedragʼ, ʽsociale angstʼ, ʽgebrekkige impulsregulatieʼ, ʽgebrek aan zelfinzichtʼ, ʽautismeʼ en ʽADHDʼ (Klaase, 2017). De menswetenschappen die deze categoriseringen in de loop van de afgelopen eeuwen hebben geproduceerd, staan dan ook, aldus Foucault, ten dienste van de bestaande maatschappelijke orde. Zij bevestigen en versterken daarmee deze orde met zijn ongelijke machtsverhoudingen (vgl. Rose, 1999). Foucault noemt het toepassen van dergelijke categoriseringen ‘humane’ vormen van sociale uitsluiting.
Cliënten helpen én disciplineren
Al deze categoriseringen verwijzen naar een individueel tekort of onvermogen, naar een beperkte autonomie. Door vervolgens op basis van dergelijke categoriseringen hun autonomie te helpen vergroten, worden mensen, aldus Foucault, ingevoegd in de bestaande maatschappelijke orde. En door zelf te beamen dat zij inderdaad kwetsbaar zijn, sociale angst hebben of ADHD, werken mensen vrijwillig mee aan deze invoeging, en daarmee aan hun eigen disciplinering en normalisering (zie ook bijlage 3 over het sociaal constructionisme: mensen construeren zichzelf tot bijvoorbeeld ‘kwetsbare burger’ of ‘iemand met sociale angst’.). Volgens Foucault dragen wij als sociaal werkers door het vanzelfsprekende gebruik van psy-categoriseringen bij het begeleiden van cliënten dan ook onbedoeld bij aan het stabiliseren van deze maatschappelijke orde met zijn ongelijke machtsverhoudingen waar juist onze cliënten vaak de dupe van zijn.
Literatuur
Klaase, F. (2017). Goed sociaal werk vereist een kritische benadering van wetenschap. www.socialevraagstukken.nl/goed-sociaal-werk-vereist-een-kritische-benadering-van-wetenschap/
Rose, N. (1999). Governing the soul: The shaping of the private self. Free Association Books.