Kies het juiste antwoord en klik aan.

1. Wat is de overeenkomst tussen de psychoanalyse en de humanistische psychologie?

   1.   ?    De nadruk op het organistische mensbeeld bij het begrijpen van menselijk gedrag.
   2.   ?    De nadruk op het hier en nu bij het begrijpen van menselijk gedrag.
   3.   ?    De nadruk op subjectiviteit bij het begrijpen van menselijk gedrag.

2. In de humanistische psychologie wordt het centralisme benadrukt. Wat betekent dit?

   1.   ?    Dat belevingen en gedrag door de persoon zelf worden veroorzaakt.
   2.   ?    Dat de humanistische psychologie een positie inneemt tussen de psychoanalyse en het behaviorisme.
   3.   ?    Dat de mens als één geheel opgevat moet worden.

3. Welk van de volgende uitspraken past binnen de humanistische psychologie?

   1.   ?    De mens is een eindproduct van zijn opvoeding.
   2.   ?    De mens heeft een geleerde behoefte om zich te ontwikkelen.
   3.   ?    De mens maakt een proces van groei door.

4. Wat is een belangrijk verschil tussen de humanistische psychologie en de positieve psychologie?

   1.   ?    In de humanistische psychologie wordt de nadruk gelegd op de innerlijke krachten van de mens. In de positieve psychologie is juist meer aandacht voor omgevingsinvloeden en het lijkt daarin op het behaviorisme.
   2.   ?    De humanistische psychologie is traditioneel gezien vooral gericht op de verbetering van het individueel functioneren. De positieve psychologie doet dit ook, maar betrekt hier ook het verbeteren van de maatschappelijke omstandigheden bij.
   3.   ?    De humanistische psychologie is vooral gericht op psychotherapie. In de positieve psychologie wordt hier geen aandacht aan besteed.

5. Wat is de belangrijkste doelstelling van een rogeriaanse (psycho)therapie?

   1.   ?    Het bevorderen van groei bij de cliënt.
   2.   ?    Het ophelderen van verborgen motieven achter het gedrag van een cliënt.
   3.   ?    Het oplossen van een concreet probleem van de cliënt.

6. Op welk mensbeeld is de humanistische psychologie gebaseerd?

   1.   ?    De mechanistische visie.
   2.   ?    De organistische visie.
   3.   ?    De personalistische visie.

7. Tussen de volgelingen van Rogers ontstond een discussie over het mensbeeld uit de humanistische psychologie. Men vond dat in de theorie van Rogers een bepaald aspect uit het biopsychosociale model te veel verwaarloosd werd. Over welk aspect ging deze discussie?

   1.   ?    Het biologische aspect.
   2.   ?    Het psychische aspect.
   3.   ?    Het sociale aspect.

8. De interne dialoog wordt gekenmerkt door interactie. Tussen welke twee elementen vindt deze interactie plaats?

   1.   ?    Denken en handelen.
   2.   ?    Denken en voelen.
   3.   ?    Handelen en voelen.

9. Waar houdt het begrip congruentie verband mee?

   1.   ?    De externe dialoog.
   2.   ?    De interne dialoog.
   3.   ?    De externe en interne dialoog.

10. Onvoorwaardelijke aanvaarding is één van de rogeriaanse grondhoudingen. Welke van onderstaande items is een kernmerk van onvoorwaardelijke aaanvaarding?

    1.   ?    De hulpverlener beoordeelt de belevingen van de cliënt niet vanuit zijn eigen referentiekader.
    2.   ?    De hulpverlener begrijpt de ervaringen van de cliënt zowel emotioneel als cognitief.
    3.   ?    De hulpverlener staat open voor zijn eigen gevoelens en accepteert deze.

11. In de rogeriaanse theorie over persoonlijkheid wordt de interactie tussen denken, voelen en (communicatief) handelen benadrukt. Op welke van deze drie aspecten legt Gendlin in zijn theorie de nadruk?

    1.   ?    Denken.
    2.   ?    Voelen.
    3.   ?    Handelen.

12. Welke kritiek wordt er vanuit de (systeemtheoretische) communicatietheorie geleverd op de visie dat de cliënt zelf zijn lot in eigen hand moet nemen en deze keuze niet beïnvloed moet worden door de rogeriaanse hulpverlener?

    1.   ?    Er is wel degelijk beïnvloeding van de cliënt want het gewenste gedrag wordt impliciet beloond door deze aandacht te geven.
    2.   ?    De hulpverlener communiceert te weinig als hij zwijgt of humt. Dit remt het keuzeproces van de cliënt in plaats van dat deze bevorderd wordt.
    3.   ?    Ook het zwijgen van de hulpverlener is een vorm van beïnvloeden. De cliënt zal zoeken naar de reden van het zwijgen.

13. In welke toepassing van de rogeriaanse principes in opvoeding en hulpverlening wordt vooral de nadruk gelegd op de echtheid van de opvoeder of hulpverlener?

    1.   ?    Gentle teaching.
    2.   ?    Gordonmethode.
    3.   ?    Validationmethode.

14. Motiverende gespreksvoering is ten dele gebaseerd op de theorie van Rogers. Wat is een belangrijk uitgangspunt van deze methode?

    1.   ?    De acceptatie van het eigen gedrag moet bij de cliënt bevorderd worden, anders komt de ontwikkeling nooit op gang.
    2.   ?    De hulpverlener moet de cliënt leren wat in bepaalde situaties de juiste manier van handelen is, daardoor kan een nieuwe ontwikkeling in gang gezet worden.
    3.   ?    De hulpverlener moet bij de cliënt de incongruentie tussen zijn gedrag en zijn gewenste zelf vergroten, waardoor zijn motivatie om tot gedragsverandering over te gaan, vergroot wordt.

15. Wat is de essentie van empathie?

    1.   ?    De hulpverlener begrijpt en voelt mee met de gevoelens en gedachten van de cliënt.
    2.   ?    De hulpverlener steunt en adviseert de cliënt.
    3.   ?    De hulpverlener identificeert zich met gevoelens en gedachten van de cliënt.