Wat benadrukt de organistische visie binnen de biologische psychologie bij het verklaren van gedrag?
De hersenprocessen.
De lange evolutionaire geschiedenis van menselijk gedrag.
De wisselwerking tussen biologische processen en kenmerken van de omgeving.
De biologische psychologie heeft een grote stimulans gekregen door een nieuwe technische ontwikkeling, namelijk de beeldvormingstechnieken. Welk belangrijk argument voor bepaalde werkwijzen uit een eerdere stroming werd daarmee teniet gedaan?
Het argument uit de behavioristische psychologie dat je alleen gedrag objectief kunt bestuderen omdat je niet in de hersenen – de black box – kunt kijken.
Het argument uit de cognitieve psychologie dat het vooral om bewuste informatieverwerking gaat. Door deze nieuwe beeldvormingstechnieken bleek juist dat de meeste informatie onbewust wordt verwerkt.
Het argument uit de psychoanalyse dat veel gedrag onbewust wordt aangestuurd. Door deze nieuwe beeldvormingstechnieken blijkt dat gedrag juist bewust wordt aangestuurd.
Om de ‘mindless psychiatry’ te duiden, wordt in het boek de vergelijking met het speelgoedautootje gemaakt: De mens is als een speelgoedauto waar aan geknutseld kan worden. Welke uiterste consequentie heeft deze opvatting ten aanzien van de individuele verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag?
Je kunt een mens geheel verantwoordelijk stellen voor zijn gedrag. Als hij iets doet heeft hij daar altijd bewust voor gekozen.
De mens is niet verantwoordelijk te stellen voor zijn gedrag. Immers biologische processen – waar we zelf geen invloed op hebben – veroorzaken het gedrag.
Je kunt een mens gedeeltelijk verantwoordelijk stellen voor zijn gedrag. Hoeveel is afhankelijk van de situatie want er is een wisselwerking tussen biologische en psychische processen.
Met welke opvatting is het biopsychosociale model goed te verbinden?
De mechanistische opvatting in de biologische psychologie.
De organistische opvatting in de biologische psychologie.
De personalistische opvatting in de biologische psychologie.
Welke van onderstaande uitspraken over dominante overerving is juist?
Een kenmerk dat dominant overerft is bij beide ouders zichtbaar aanwezig.
Een kenmerk dat dominant overerft moet minimaal bij één van de ouders zichtbaar aanwezig zijn.
Een kenmerk dat dominant overerft hoeft niet bij een van de ouders zichtbaar aanwezig is zijn, maar beide ouders moeten dan wel drager van de genetische aanleg van het kenmerk zijn.
Waarom is het voor een hulpverlener en professionele opvoeder belangrijk om te weten of een psychische stoornis of syndroom (mede) een genetische oorzaak heeft?
Bij een genetische oorzaak kan er gentherapie toegepast worden. Die kennis is natuurlijk belangrijk als er tussen verschillende behandelingen gekozen moet worden.
Bij een genetische oorzaak van een stoornis hebben psychologische beïnvloedingstechnieken niet zoveel zin. Daarmee verander je de erfelijkheid niet.
Bij een genetische oorzaak zal er aan de ouders en het kind met behulp van ‘genetic counseling’ uitleg gegeven moeten worden over de (on)mogelijkheden in de hulpverlening en opvoeding.
Wat is de huidige visie in de psychologie over de verhouding tussen aangeboren mogelijkheden of verworven mogelijkheden (nature of nurture) bij het verklaren van gedrag?
Bij het verklaren van al ons gedrag is er zowel invloed van de erfelijke aanleg als de invloed van de omgeving (zoals opvoeding). Deze twee factoren moeten bij elkaar opgeteld worden.
Recent genetisch onderzoek laat zien dat bij bijna al ons gedrag de erfelijkheid de belangrijkste oorzaak is.
Bij het verklaren van gedrag moet je vooral rekening houden met de wisselwerking tussen de genetische aanleg en de kenmerken van de omgeving.
Elk individu is uniek en heeft unieke hersenen. Welke invloed op de vorming en specialisatie van de hersenen is voornamelijk verantwoordelijk voor deze uniekheid?
De ervaringsonafhankelijke plasticiteit.
De ervaringsverwachte plasticiteit.
De ervaringsafhankelijke plasticiteit.
Tot welke leeftijd gaat de ontwikkeling van hersenen door?
Deze ontwikkeling van de hersenen is vrijwel afgerond als de synaptogenese klaar is, dit is rond het achtste jaar.
De ontwikkeling van de hersenen loopt ongeveer door tot de leeftijd waarop kinderen naar het voortgezet onderwijs gaan: gemiddeld op 12-jarige leeftijd. Dat merk je bijvoorbeeld aan het feit dat na die leeftijd taal niet meer spelenderwijs geleerd kan worden.
De ontwikkeling van hersenen loopt door tot in het begin van de twintiger jaren. Tegen die tijd is de myelinisatie van de frontale hersenen namelijk afgerond.
Waarom zal het zoeken naar één gen dat geheel verantwoordelijk is voor complex gedrag, zoals alcoholisme, niet succesvol zijn?
Er is altijd sprake van interactie tussen omgeving en aanleg.
Complex gedrag is vrijwel altijd een polygene eigenschap.
Beide antwoorden zijn juist.
Wat maakt het onderzoek naar split-brainpatiënten duidelijk over het functioneren van hersenen?
Dat wij vaak geen bewuste kennis hebben van wat er in onze hersenen gebeurt.
Dat we ook heel goed met één hersenhelft kunnen functioneren.
Dat de communicatie tussen de hersenhelften weinig voorstelt.
In welk deel van de hersenen zetelen de typische menselijke eigenschappen zoals taal en logisch redeneren?
De grote hersenen.
De middenhersenen.
De achterhersenen.
Op welk mechanisme oefenen de meeste psychofarmaca (medicatie ter beïnvloeding van psychische problematiek) hun invloed uit?
De hormoonhuishouding.
De neurotransmissie.
De bestrijding van virusinfecties.
Bij zowel angst- als stemmingsstoornissen (waaronder depressiviteit) spelen biologische processen een rol. Maar er zijn verschillen. Welke van onderstaande antwoorden is in dat opzicht juist?
Bij depressiviteit kan de taakverdeling tussen de linker- en rechterhersenhelft een rol spelen. Bij angststoornissen is dat niet het geval.
Bij depressiviteit spelen de neurotransmitters een grote rol, bij angststoornissen is dat niet het geval.
Bij depressiviteit speelt de erfelijke aanleg een rol, bij angststoornissen is dat niet het geval. Daar spelen juist de leerprocessen een belangrijke rol.
Met welk leerproces is de werking van placebo’s eventueel te verklaren?