Kies het juiste antwoord en klik aan.

1. In het boek wordt de werkwijze uit de systeemtheorie vergeleken met het gebruikmaken van een fototoestel. Welke van onderstaande uitspraken is juist?

   1.   ?    Het toepassen van de systeemtheoretische werkwijze is te vergelijken met het scherpstellen van een fototoestel op onderdelen van een geheel.
   2.   ?    Het toepassen van de systeemtheoretische werkwijze is te vergelijken met het afwisselend gebruiken en instellen van de zoomlens en de breedhoeklens.
   3.   ?    Het toepassen van de systeemtheoretische werkwijze is te vergelijken met het fotograferen van een object vanuit verschillende standen.

2. Wat is kenmerkend aan de systeemtheoretische visie?

   1.   ?    Eigenschappen van subsystemen of systemen zijn te herleiden tot de eigenschappen van het grotere geheel.
   2.   ?    Eigenschappen van systemen zijn relatief, ze veranderen als de omgeving verandert of de onderdelen veranderen.
   3.   ?    Eigenschappen van systemen zijn unieke kenmerken van die systemen.

3. In kader 17 (De werking van een systeem: hoe de wolven de bomen lieten groeien, p. 230-231) wordt het ecosysteem uit het Yellowstone Park uit de VS beschreven. Hier wordt verhaald dat er wolven werden (her)ingevoerd en men de effecten van deze verandering niet goed kon voorspellen. Welk begrip uit de systeemtheorie slaat op de onvoorspelbaarheid van het eindresultaat?

   1.   ?    Equifinaliteit.
   2.   ?    Kalibrering.
   3.   ?    Multifinaliteit.

4. Met de sociaalecologische theorie van Bronfenbrenner werd een belangrijke kritiek op eerdere systeemtheorieën weggenomen. Wat maakt de theorie van Bronfenbrenner zo bijzonder?

   1.   ?    Deze systeemtheorie weet de ontwikkeling van mensen begrijpelijk te maken.
   2.   ?    Dit is de eerste systeemtheorie waarin een goed onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende systeemlagen.
   3.   ?    Dit is de eerste systeemtheorie waarin aandacht wordt besteed aan opvoedingsprocessen.

5. Welke mensbeeldvisie hanteert men in de systeemtheorie?

   1.   ?    De mechanistische visie.
   2.   ?    De organistische visie.
   3.   ?    De personalistische visie.

6. Als je een gezinssysteem wilt typeren, wat is dan volgens de strategische stroming het belangrijkste kenmerk waar je op moet letten?

   1.   ?    De verhouding tussen analoge en digitale communicatie.
   2.   ?    De relaties tussen de (sub)systemen.
   3.   ?    De regels die gehanteerd worden.

7. Wat is een eigenschap van een open systeem?

   1.   ?    Eenzijdigheid.
   2.   ?    Optelbaarheid.
   3.   ?    Totaliteit.

8. Wat is hetzelfde als analoge communicatie?

   1.   ?    Non-verbale communicatie.
   2.   ?    Het betrekkingsniveau van de communicatie.
   3.   ?    Onbedoelde communicatie.

9. Binnen welke systeemlaag of systeemlagen vindt volgens Bronfenbrenner de ontwikkeling van een persoon plaats?

   1.   ?    Het microsysteem.
   2.   ?    Het microsysteem en het mesosysteem.
   3.   ?    Binnen alle systeemlagen: dus micro-, meso-, exo- en macrosysteem.

10. Toen een kind na enkele maanden opname in de psychiatrie weer terugkeerde in het oorspronkelijke gezin, bleek dat het herenigde gezin enige tijd nodig had om opnieuw te leren met elkaar om te gaan. Hoe noem je dit proces?

    1.   ?    Homeostase.
    2.   ?    Kalibrering.
    3.   ?    Feedback leren geven.

11. In het boek worden drie multisystemische vormen van hulpverlening besproken: FFT, MDFT en MST. Wat is een gemeenschappelijk kenmerk van deze hulpverleningsvormen?

    1.   ?    Bij alle drie de benaderingen krijgt hulpverlener de ruimte om naar eigen inzicht de systeemtheoretische principes toe te passen bij het behandelen van het probleemgedrag van de jongere. Juist die flexibiliteit is een succesfactor.
    2.   ?    Alle drie de benaderingen richten zich op het probleemgedrag van de jongere. Dat moet eerst veranderd worden voordat men kan gaan werken aan de problemen van het gezin.
    3.   ?    Alle drie de benaderingen richten zich op het tegelijkertijd beïnvloeden van meerdere systemen bij het behandelen van het probleemgedrag van de jongere.

12. De psycho-educatie was mede een reactie op de strategische stroming uit de gezinstherapie. Welk aspect wordt in de psycho-educatie onder andere benadrukt?

    1.   ?    Het gezinsfunctioneren speelt geen rol bij het instandhouden van een psychische stoornis bij een kind.
    2.   ?    Maatschappelijke regels en normen moeten betrokken worden bij het verklaren van een psychische stoornis bij een kind.
    3.   ?    Ouders zijn niet schuldig aan het ontstaan van een psychische stoornis bij hun kind.

13. Wat is een juiste weergave van de verklaring van het ontstaan van psychische stoornissen die in het biopsychosociale model wordt gebruikt?

    1.   ?    Alle drie de factoren uit dit model hebben een even grote invloed op (het ontstaan van) de stoornis.
    2.   ?    Alle drie de factoren hebben invloed op (het ontstaan van) de stoornis, maar de bijdrage is verschillend per geval.
    3.   ?    De belangrijkste factor bij het ontstaan van een stoornis is de psychische; de sociale en biologische factoren verergeren of verminderen de invloed van de psychische factor.

14. Wat is kenmerkend aan positief (her)etiketteren?

    1.   ?    Het ‘gezonde’ gedrag wordt vooropgesteld en krijgt een nieuwe interpunctie.
    2.   ?    Het probleemgedrag wordt vooropgesteld en krijgt een nieuwe interpunctie.
    3.   ?    De communicatie van de geïdentificeerde patiënt wordt vooropgesteld en krijgt een nieuwe interpunctie.

15. Van welk gezinssysteem of persoon is expressed emotions een kenmerk?

    1.   ?    Het is een kenmerk van de gezinsinteracties.
    2.   ?    Het is een kenmerk van de communicaties van de ouders (vooral de moeder).
    3.   ?    Het is een kenmerk van de communicaties van het gezinslid met de (psychische) stoornis.