Kies het juiste antwoord en klik aan.

1. De omgevingspsychologie bestudeert grootschalige problemen in hun volle complexiteit.
   Hoe kan deze benadering het beste getypeerd worden?

   1.   ?    Als een mechanistische visie.
   2.   ?    Als een organistische visie.
   3.   ?    Als een personalistische visie.

2. Het gedrag van een persoon staat nooit ‘stil’. Wat is hiervan volgens de omgevingspsychologie de oorzaak?

   1.   ?    De omgeving oefent zoveel invloed uit op een persoon dat hij zich wel moet ontwikkelen.
   2.   ?    Een persoon heeft een aangeboren aanleg (predispositie) om zich verder te ontwikkelen.
   3.   ?    Er is een permanente interactie tussen een persoon en zijn omgeving, wat de ontwikkeling van de persoon beïnvloedt.

3. Wat is een kenmerk van een persoonlijke ruimte?

   1.   ?    Een persoonlijke ruimte bevindt zich altijd om een persoon heen.
   2.   ?    De grenzen van een persoonlijke ruimte zijn onzichtbaar.
   3.   ?    Beide antwoorden zijn juist.

4. Het ongewenst betreden van een persoonlijke ruimte of territorium kan agressie uitlokken bij de persoon wiens ruimte geschonden wordt.
   Welke van onderstaande beweringen is juist?

   1.   ?    Als het primaire territorium geschonden wordt, dan is de kans groot dat dit agressie uitlokt bij de eigenaar.
   2.   ?    Als de persoonlijke ruimte geschonden wordt, dan is de kans groot dat dit agressie uitlokt bij de ‘drager’.
   3.   ?    Beide antwoorden kunnen juist zijn.

5. Welke manier van communiceren is het belangrijkste in de intieme zone?

   1.   ?    Aanraken.
   2.   ?    Aankijken.
   3.   ?    Praten.

6. Als je een onbekende ontmoet tijdens een receptie, binnen welke zone van de persoonlijke ruimte zal het contact dan waarschijnlijk plaats vinden?

   1.   ?    De persoonlijke zone.
   2.   ?    De publieke zone.
   3.   ?    De sociale zone.

7. Wat is kenmerkend voor primaire territoria?

   1.   ?    De grenzen zijn materieel zichtbaar gemaakt.
   2.   ?    Iedereen heeft ze.
   3.   ?    Ze reguleren de gewenste nabijheid en afstand die de eigenaar ten opzichte van anderen in wil nemen.

8. Het ruimtelijke gedrag bij mensen met een psychische stoornis en/of een verstandelijke handicap blijkt vaak verstoord te zijn.
   Welk aspect van ruimtelijk gedrag is vooral opvallend verstoord?

   1.   ?    Het gedrag in en met de eigen persoonlijke ruimte als ook in en met de persoonlijke ruimtes van anderen.
   2.   ?    Het gedrag in zowel de eigen primaire territoria als in de territoria van anderen.
   3.   ?    Beide antwoorden zijn juist.

9. Wat is een goed voorbeeld van een ‘defensible space’?

   1.   ?    De achtertuin bij een flat. Deze tuin grenst aan het water en vanuit de slaapkamers hebben de bewoners er zicht op.
   2.   ?    Het speeltuintje voor de kinderen uit de buurt dat door de gemeente is aangelegd in een plantsoen dat aan de rand van de wijk ligt.
   3.   ?    De doodlopende straat waaraan de flat ligt. Vanuit de woonkamer en de keuken hebben de bewoners er zicht op.

10. Een eengezinswoning kent meerdere ruimtes. Waarvan is het toilet een voorbeeld?

    1.   ?    Een persoonlijke ruimte.
    2.   ?    Een primair territorium.
    3.   ?    Een secundair territorium.

11. Wat is de belangrijkste functie van (familie)foto's en souvenirs voor de (volwassen) eigenaar van deze voorwerpen?

    1.   ?    Ze vervullen een communicatieve functie naar anderen.
    2.   ?    Ze houden de identiteit van de eigenaar vast.
    3.   ?    Ze spelen een rol bij het vasthouden van het veiligheidsgevoel bij de eigenaar.

12. Wanneer wordt een huis een thuis?

    1.   ?    Als de bewoner er ook eigenaar van is.
    2.   ?    Als het de functies van een primair territorium vervult.
    3.   ?    Als het de mogelijkheid biedt om de fysiologische behoeften (zoals warmte en beschutting) van de bewoner te bevredigen.

13. Waarvan is sprake als iemand niet meer in staat is om zelf te regelen wie hij dichtbij laat komen en wie hij op afstand houdt?

    1.   ?    Een gebrek aan autonome controle.
    2.   ?    Een fysieke schending.
    3.   ?    Een illusie van de controle.

14. Welk effect heeft overcontrole?

    1.   ?    Overcontrole creëert de illusie van controle.
    2.   ?    Overcontrole bevordert een onveilig gevoel.
    3.   ?    Overcontrole bevordert een veilig gevoel.

15. In slechte woningen is het voor de bewoners soms onmogelijk om zich af te sluiten van ongewenste prikkels, zoals verkeerslawaai. Het sluiten van de ramen biedt bijvoorbeeld te weinig geluidsdemping.
    Wat voorspelt men vanuit de omgevingspsychologie als een dergelijke situatie langdurig is?

    1.   ?    Een toename van agressie bij de bewoners.
    2.   ?    Een toename van de aangeleerde hulpeloosheid bij de bewoners
    3.   ?    Een toename van overcontrole bij de bewoners.