De subjectieve waardering door een afnemer van de prijs(hoogte) van het product
Het prijsniveau waarboven het product niet meer wordt gekocht
Het bepalen van de product-verkoopprijs op basis van rationele elementen
De bereidheid van de afnemer om de gevraagde prijs voor het product te betalen
De prijselasticiteit van de vraag van een product is -2. Bij een verkoopprijs van € 1 zal een detaillist 1.000 stuks van dit product verkopen. De variabele kosten per product zijn € 1. Bij welke prijs zal de detaillist de hoogste winst behalen (btw kan buiten beschouwing worden gelaten)?
Bij een verkoopprijs van € 1,25
Bij een verkoopprijs van € 1,40
Bij een verkoopprijs van € 1,50
Bij een verkoopprijs van € 2,00
Een busonderneming kampt met een capaciteitstekort in de spitsuren. Daarom besluit men houders van een 65+-kaart die buiten deze uren reizen een extra korting te geven. Deze prijsstrategie is een vorm van:
Prijsdifferentiatie
Prijsdiscriminatie
Skimming
Demand backward pricing
De verkoopprijs van een artikel wordt verlaagd van € 6 naar € 5,75. Tegen de oude prijs werden 200.000 stuks verkocht, nu worden in een overeenkomstige periode 207.000 stuks verkocht. Wat is de prijselasticiteit van de vraag naar dit artikel?
-0,84
-1,01
-1,08
-1,19
Wat wordt met name weergegeven in een verdienmodel?
Welke ondernemingsdoelstellingen de organisatie in de komende periode nastreeft
Wat de belangrijkste kosten en inkomstenbronnen van de organisatie zijn
Wat de ondergrens en de bovengrens van de verkoopprijs van het product zijn
Welke prijsbeleving de beoogde afnemers hebben ten opzichte van het product
Welke van de volgende beweringen over een product met een prijselasticiteit van de vraag groter dan -1 is juist?
Bij een prijsverlaging blijft de omzet gelijk
Bij een prijsverlaging neemt de omzet af
Bij een prijsverhoging neemt de omzet toe
Bij een prijsverhoging neemt de omzet af
De omzet van product Y in 2011 was € 250.000. De prijs per eenheid in 2003 bedroeg € 5. De prijselasticiteit van de vraag is berekend op -2. Per 1 januari 2017 wordt de prijs met 4 procent verlaagd. Waar zal de omzet in 2012 volgens de gegevens op uitkomen?
€ 234.250
€ 239.400
€ 259.200
€ 268.900
Productgroep A heeft een omzet van € 500.000 en productgroep B heeft een omzet van € 200.000. De variabele kosten bedragen voor zowel product A als B 60 procent van de omzet. De totale, in de tijd onveranderlijke vaste kosten voor A en B samen bedragen € 200.000. Na verbijzondering van de vaste kosten komt 40 procent ten laste van productgroep A en dus 60 procent ten laste van productgroep B. Na berekening van de nettoresultaten per productgroep besluit de productmanager productgroep B te elimineren. Met welk bedrag zal het nettoresultaat dan veranderen?
€ 80.000 lager
€ 40.000 lager
€ 40.000 hoger
€ 120.000 hoger
Wat is een voorbeeld van een ‘complementair product’?
Een glas wijn bij een goed diner in een restaurant
Een vulling in een vulpotlood
Een snelheidsmeter op een elektrische fiets
Een fabrikant verkoopt zijn product (een consumptiegoed met vastgestelde verkoopprijs) via een agent rechtstreeks aan de detailhandel. Omdat de afzet de laatste jaren een flinke groei heeft doorgemaakt, vraagt de fabrikant zich af of het bij een bepaalde afzetgrootte niet goedkoper zou zijn een vertegenwoordiger in te schakelen in plaats van een agent. De gegevens zijn: • consumentenprijs: € 80 per stuk; • variabele productiekosten: € 20 per stuk; • vaste productiekosten: € 300.000 per jaar; • verkoopkosten agent: 10 procent van de door hem behaalde netto-omzet; • verkoopkosten vertegenwoordiger: € 42.000 vaste kosten per jaar en 3 procent provisie over de behaalde netto-omzet; • detailhandelsmarge: 25 procent van de consumentenprijs; • (btw kan buiten beschouwing worden gelaten).
De kritische afzet in stuks waarboven de vertegenwoordiger goedkoper is dan de agent is:
8.000 stuks
9.000 stuks
10.000 stuks
12.000 stuks
Bij welke marktvorm is de kans op de inzet van de afroomprijsstrategie het grootste?
Monopolie
Oligopolie
Monopolistische concurrentie
Volledige vrije mededinging
Vanwege de grote concurrentie stelt de marketingdirecteur voor om de prijs van het gerenommeerde merk X te verlagen. De vraag naar het product is echter tamelijk inelastisch. De bestaande prijs levert nog steeds winst op. Wat kan het bedrijf het best doen?