Spreek de woorden aanpak, aanklacht en aandacht eens voor jezelf uit en let aandachtig op je uitspraak van de /n/. Wat leren deze woorden je over de allofonen van /n/ in het Nederlands?
Ze lijken in hun realisatie niet alleen op [n], maar ook op [m] of [ŋ], in volkomen willekeur.
De realisatie van /n/ kan beïnvloed worden door de klank die erna komt. Daardoor kunnen de allofonen van /n/ zelfs meer op [m] of [ŋ] (het teken voor ng in bang) gaan lijken dan op [n].
De realisatie van /n/ ligt altijd in de buurt van [n].
De allofonen van /n/ lijken bijna nooit op [n].
(Zie het boek op blz. 16.)
Sprekers van de Aboriginaltaal Kaytetye (Australië) noemen een ijskast pridge (vgl. het Engelse fridge). Wat is hier aan de hand?
Ze gebruiken een ander allofoon van /f/ dan de Engelsen.
Ze zeggen wel fridge, maar de /f/ klinkt in onze oren als een [p].
Het Kaytetye kent het foneem /f/ niet, dus de sprekers vervangen deze klank in leenwoorden door een klank die er, wat hen betreft, het dichtst bij komt.
In het Kaytetye is een proces werkzaam dat alle /f/-en voor /r/ verandert in /p/.
(Zie het boek op blz. 18.)
Kunnen er ook voeten van één lettergreep bestaan?
Ja, er zijn ook woorden met een oneven aantal lettergrepen waarin de overblijvende lettergreep ook in een voet moet worden opgenomen.
Nee, voeten zijn altijd samenvoegingen van twee lettergrepen.
Ja, die worden gebruikt in talen die alleen maar woorden van één lettergreep groot hebben.
Nee, want een sterke knoop is alleen maar sterk ten opzichte van een zwakke. Er moet dus altijd een tweede lettergreep in de voet zijn om als ‘vergelijkingsmateriaal’ te dienen.
(Zie het boek op blz. 19.)
Een dakpan in de hier gegeven analogie naar bouwtermen is in de taalkunde gelijk aan …
een voet
een foneem
een morfeem
een allofoon
(Zie het boek op blz. 20.)
Versprekingen worden onderzocht in de taalpsychologie en de fonetiek. Voor welke tak binnen de taalkunde zouden ze nog meer van belang kunnen zijn?
de fonologie
de syntaxis
de morfologie
alle bovenstaande antwoorden zijn goed
(Zie het boek op blz. 22.)
Bij figuur 2.1 staat dat dit een mogelijke organisatie is van het spraakproducerend mechanisme. Een alternatief is dus denkbaar. Welke van de onderstaande vier denk je dat het beste alternatief is voor figuur 2.1?
Een figuur waarin de drie modules, ‘bedoelen + plan’, ‘grammaticaliseren’ en ‘fonologiseren’, parallel (dus op gelijk niveau, met verbindingen tussen alle modules) samenwerken aan een programma dat daarna wordt gearticuleerd.
Een figuur dat in alles lijkt op figuur 2.1, maar dan met een extra pijl van ‘programma’ terug naar ‘bedoelen’.
Een figuur dat in alles lijkt op figuur 2.1, maar waarin de modules ‘grammaticaliseren’ en ‘fonologiseren’ zijn omgedraaid.
Een figuur dat in alles lijkt op figuur 2.1, maar waarin de module ‘fonologiseren’ informatie kan terugkoppelen naar de module ‘grammaticaliseren’.
(Zie het boek op blz. 23.)
Welke van de onderstaande vier zinnen bevat een zuivere selectiefout?
De carborateur werd na de oorlog opgehangen.
Ik zal je morgen even optelefoneren.
We hebben gisteren twee weken gelopen.
Wat was dit een lekkere brunch zeg.
(Zie het boek op blz. 24.)
Suske en Wiske en de zwingende zammen. Wat is het type van deze verspreking?
insertie
transpositie
permutatie
substitutie
(Zie het boek op blz. 26.)
In termen van eenheid en richting is de verspreking die booien groeien snel zeg een voorbeeld van:
een anticipatie van een betekenisloze eenheid
een perseveratie van een betekenisloze eenheid
een anticipatie van een betekenisvolle eenheid
een perseveratie van een betekenisvolle eenheid
(Zie het boek op blz. 27.)
Anticipaties kunnen hun oorsprong hebben tot zeven lettergrepen van het doel. Maar uit versprekingen met hele woorden blijkt dat we al woorden ‘klaar hebben staan’ die veel verder vooruit in de uiting kunnen zitten dan zeven lettergrepen. Wat zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat anticipaties op foneemniveau daar hun oorsprong niet kunnen hebben?
Die woorden zijn nog niet uit het lexicon gehaald. Het zijn nog abstracte ideeën.
Fonemen in het doel moeten ‘contact’ houden met hun oorsprong. Dat lukt alleen maar als de afstand tussen die twee kleiner is dan acht lettergrepen.
De woorden die verder dan zeven lettergrepen van het doel af zitten, zijn blijkbaar nog niet uitgesplitst in losse fonemen.
De fonemen in die woorden moeten eerst nog worden aaneengesmeed tot een vloeiende allofoonreeks.
(Zie het boek op blz. 30.)
Welke van de onderstaande segmentverwarringen is het waarschijnlijkst in versprekingen?
/t/ voor /z/
/t/ voor /d/
/t/ voor /v/
/t/ voor /k/
(Zie het boek op blz. 30.)
Van de onderstaande vier versprekingen is er slechts een die zich volgens de spelregels gedraagt, en dus in natuurlijke spraak kan voorkomen. Welke is dat?
indistrueel in plaats van industrieel
koospom in plaats van koopsom
Mraasbacht in plaats van Maasbracht
lanpiom in plaats van lampion
(Zie het boek op blz. 31.)
In sommige fonologische theorieën wordt weleens geopperd dat prevocalische en postvocalische consonanten (onsets en coda’s) eigenlijk dezelfde dingen zijn. Coda’s zijn in deze opvatting gewoon de onsets van een volgende lettergreep waarvan de klinker onhoorbaar is. Wat leren versprekingen ons over die bewering?
Het is een zinvolle opvatting. Versprekingen laten zien dat onsets en coda’s verwisseld kunnen worden en dat het hier dus om dezelfde eenheden gaat.
Het is onwaarschijnlijk. De lettergreep met de lege klinker zou dan kunnen wisselen in een verspreking met de eerste, zodat de coda voor de onset komt (rok wordt kro). Dit komt niet voor.
Er is een tegenargument. Versprekingen laten zien dat onsets en coda’s nooit verwisseld worden. Abstract gezien zijn het dus twee verschillende dingen. Bovendien, als de coda eigenlijk de onset van een volgende lettergreep zou zijn, mag je verwachten dat de onsets van de twee lettergrepen in kwestie mogen permuteren. Dat komt niet voor.
Het is een zinvolle opvatting. Versprekingen laten duidelijk zien dat de opeenvolging CVC eigenlijk twee lettergrepen beslaat.