De drie fases die hier worden onderscheiden in de productie van spraakklanken kunnen we rechtstreeks koppelen aan de bij spraak betrokken anatomische structuren uit hoofdstuk 3. Hoe?
Ja, we kunnen onze stembanden laten trillen tijdens het produceren van een klikgeluid.
Nee, de glottis moet verplicht wijd openstaan bij de productie van een orale ingressief.
Ja, de stembanden gaan vanzelf trillen bij de productie van een klikgeluid. We moeten moeite doen om stemloze kliks te maken.
Nee, de stembanden worden helemaal niet betrokken bij klikgeluiden, omdat er geen luchtstroom door het strottenhoofd gaat bij de productie ervan.
(Zie het boek op blz. 59.)
Hoeveel maal per seconde zijn de stembanden open- en dichtgegaan bij de productie van de ee uit figuur 4.2?
111 keer
9 keer
90 keer
11 keer
(Zie het boek op blz. 61.)
Een van de verklaringen voor het ontstaan van toontalen die weleens wordt gegeven is dat de onset van een CV-lettergreep tonale eigenschappen overdraagt op de klinker. Daarna zouden sommige klankopposities tussen de verschillende onsets historisch gezien kunnen verdwijnen, zodat voor sommige woorden alleen de toon op de klinker nog betekenisonderscheidend werkt. Is dit een redelijke veronderstelling, gezien de eigenschappen van stemhebbende en stemloze medeklinkers die hier genoemd worden?
Nee, er is geen invloed van onsets op de toonhoogte van de klinker.
Ja, medeklinkers hebben een toonhoogte verhogende (stemloos) of verlagende (stemhebbend) invloed op de volgende klinker.
Nee, alle medeklinkers hebben dezelfde invloed op de klinker.
Ja, medeklinkers kunnen met een bepaalde toonhoogte worden uitgesproken die ‘overstroomt’ naar de klinker.
(Zie het boek op blz. 61.)
Welke van de volgende beweringen is waar?
Een elektroglottograaf vertoont een periodieke uitslag bij een glottale ingressieve plofklank.
Een elektroglottograaf vertoont een periodieke uitslag bij een gefluisterde /v/.
Alleen 1 is waar.
Alleen 2 is waar.
1 en 2 zijn beide waar.
1 en 2 zijn beide niet waar.
(Zie het boek op blz. 63.)
Hieronder worden van vier talen de labiale, alveolaire en velare plofklanken opgesomd. Welke van de vier heeft, gezien de in het boek genoemde preferenties, de meest ‘onnatuurlijke’ foneeminventaris?
Welke van de bovengenoemde kritische parameters draagt niet bij aan het verschil tussen (klinker)fonemen in het Nederlands?
constrictiegrootte
constrictieplaats
vorm van de lippen
meewerking van de neusholte
(Zie het boek op blz. 68.)
Het blijkt dat er in talen maar maximaal vier hoogtegraden voor klinkers worden onderscheiden. Is daar een mogelijke perceptie- of productieverklaring voor?
Perceptie: als we meer klanken in de hoogtedimensie onderbrengen, wordt het te moeilijk om ze te onderscheiden.
Productie: onze tong kan niet zulke subtiele hoogteverschillen maken.
Productie: als we meer klanken in de hoogtedimensie onderbrengen, wordt het te moeilijk om ze te onderscheiden.
Perceptie: onze tong kan niet zulke subtiele hoogteverschillen maken.
(Zie het boek op blz. 69.)
Wat is er met betrekking tot de tong uniek aan tweeklanken?
De tong neemt een positie in die midden tussen twee ‘echte’ klinkerposities in ligt.
Beweging van de tong is noodzakelijk in de productie van tweeklanken.
De stand van de tong bij de productie van de beide deelklanken is tot op zekere hoogte variabel.
Een tweeklank eindigt altijd hoog.
(Zie het boek op blz. 71.)
Geef zonder naar tabel 4.2 te kijken aan welke twee Nederlandse klinkers hieronder worden beschreven.
een hoge geronde centrale klinker, en
een lage ongeronde voorklinker.
/ɵ/ en /e/
/y/ en /ɛ/
/i/ en /a/
/u/ en /ɪ/
(Zie het boek op blz. 72.)
Een fictieve taal heeft slechts drie basisklinkers, /i/, /a/ en /u/, maar schakelt wel alle minor features die geen betrekking hebben op stemgebruik in om klinkerfonemen te onderscheiden. Hoeveel klinkers heeft deze taal?
15
18
30
96
(Zie het boek op blz. 74.)
Iemand zegt ama, maar sluit tijdens de productie van de /m/ plotseling het velum, waarna de lucht in de mond terechtkomt en de afsluiting daar als vanzelf wordt opgeheven. Hoe zal dit klinken?
(Zie het boek op blz. 74.)
Iemand zegt ata, maar heft tijdens de productie van de /t/ de afsluiting in de mond vroegtijdig zeer geleidelijk op, waarna de lucht door de opening kan ontsnappen. Hoe zal dit klinken?
(Zie het boek op blz. 75.)
Een taal heeft alleen de medeklinkers /t/, /k/, /f/ en /s/. We willen nu deze vier klanken uniek beschrijven met zo weinig mogelijk van de categorieën uit tabel 4.3. Welke hebben we absoluut nodig?
plosief, fricatief, labiaal, alveolair en velaar
plosief, fricatief en alveolair
stem en alveolair
plosief en alveolair
(Zie het boek op blz. 79.)
Bij de productie van een /b/ stoppen de stembanden met trillen als de luchtdruk in de mond even groot is als de luchtdruk onder de glottis. Als we een /a/ lang aanhouden, is er ook een bepaald moment waarop de stembanden vanzelf stoppen met trillen (en de /a/ dus eindigt). Wanneer is dat? Kun je iets meer over de dan geldende luchtdruk in de longen zeggen?
Als de luchtdruk in de mond even groot is als de luchtdruk onder de glottis. De druk in de longen is dan 1030 cm H2O.
Als de luchtdruk in de mond even groot is als de luchtdruk onder de glottis. De druk in de longen is dan 0 cm H2O.
Als de luchtdruk in de glottis lager is dan de luchtdruk onder de glottis. De druk in de longen is dan 1030 cm H2O.
Als de luchtdruk in de glottis lager is dan de luchtdruk onder de glottis. De druk in de longen is dan 0 cm H2O.
(Zie het boek op blz. 82.)
Welke van de volgende vier fricatieven zal het dofst klinken?
/f/
/s/
/ʃ/
/χ/
(Zie het boek op blz. 83.)
Iemand probeert een /f/ te maken met een opening van 0,2 cm tussen de lippen. Dat lukt net. Wat is de snelheid van de lucht tussen de lippen?
ongeveer 1400 cm/s.
ongeveer 56 cm/s.
ongeveer 2857 cm/s.
ongeveer 140 cm/s.
(Zie het boek op blz. 84.)
De onderscheidende dimensies voor plosieven en fricatieven zijn in beide gevallen stem en plaats van constrictie. Maar fricatieven en plosieven moeten ook van elkaar worden onderscheiden. Wat is het grootste verschil tussen deze twee klassen?
Fricatieven worden op andere plaatsen gemaakt dan plosieven.
De mate van constrictie.
De stand van de glottis.
De duur van de ruisplof.
(Zie het boek op blz. 85.)
In het stadsdialect van Leiden komt de volgende variant van de /r/ voor.
Welk label past hierbij?
alveolaire vibrant
uvulaire vibrant
alveolaire approximant
uvulaire approximant
(Zie het boek op blz. 87.)
Het velum is bij plosieven het meest gesloten om geen lucht te laten weglekken in de neusholte. Voor de plosief moeten we zo veel mogelijk lucht naar de mondholte sturen. Dat klinkt alsof we tijdens het spreken actief het velum dichtdoen bij plosieven. Er zou ook een passieve reden kunnen zijn. Welke?
De druk in de mond die het velum dichtduwt, is bij plosieven het hoogst van alle klanken.
Als we de mondholte helemaal afsluiten, zoals bij plosieven, kan het velum niet ver open, omdat de mond-keelholte in dat geval te nauw is.
De m. palatoglossus verankert zich steviger aan het velum bij plosieven.
De glottis gaat bij plosieven verder open, zodat de druk in de mond zeer groot wordt en het velum dichtdrukt.
(Zie het boek op blz. 89 en 95.)
In een systeem met binaire features moeten we klinkerhoogte anders representeren dan met hoog, midden en laag. Voor drie verschillende hoogtes hebben we twee features nodig (met een feature kunnen we maar twee hoogtes beschrijven). Wat is in zo’n binair systeem een mogelijke representatie van een middenklinker?
[−hoog, −laag]
[+hoog, +mid]
[−hoog, +mid]
Alle bovenstaande antwoorden zijn goed.
(Zie het boek op blz. 95.)
Nu volgen een aantal vragen waarin we telkens een klank noemen, met daarbij een feature waarvan we de waarde wijzigen. De vraag is telkens welke klank het resultaat is van de wijziging. Dus: /p/ feature [stem], resultaat /b/. Probeer het ook eens te doen zonder de tabellen 4.6 en 4.7.