Wanneer heeft evaluatie in het onderwijs werkelijk zin?
Als duidelijk wordt wat een leerling heeft geleerd en op grond daarvan wordt nagegaan wat er nodig is om verder te komen in het vak.
Als alle leerlingen een voldoende halen voor proefwerken en overhoringen.
Als diagnostische evaluatie niet langer nodig is om beslissingen over de prestaties van leerlingen te nemen.
Als uit evaluatie duidelijk wordt welke leerlingen zwak presteren, en welke goed.
Stel dat een docent wil controleren of leerlingen zich kunnen inleven in de normen en waarden van monniken uit de late Middeleeeuwen. Welk(e) evaluatiemiddel(en) kan/kunnen daarvoor gebruikt worden?
1 Meerkeuzevragen. 2 Een werkstuk. 3 Een presentatie. 4 Open vragen. 5 Mondelinge overhoring.
2, 3, 4 en 5 kunnen gebruikt worden, 1 niet.
Alle vijf kunnen gebruikt worden.
4 en 5 kunnen gebruikt worden, 1, 2 en 3 niet.
2 en 5 kunnen gebruikt worden, 1, 4 en 5 niet.
Wat wordt bedoeld met een 'valide toets'?
Een toets die gevarieerd is: niet alleen maar open vragen, maar ook verschillende typen gesloten vragen.
Een toets die een cijfer oplevert dat meetelt voor het rapport (een cijfer dat 'geldig' is).
Een toets die aan het begin van het onderwijs vaststelt wat leerlingen kennen en kunnen.
Een toets die meet wat beoogd werd te meten, die een afspiegeling vormt van de leerdoelen.
Stel dat veel leerlingen er niet in slagen om een proefwerk in de gegeven tijd te maken. Wat mankeert aan deze evaluatie?
De meting is dan niet valide.
De meting is dan niet betrouwbaar.
De meting is dan niet selectief ('summatief').
De meting is dan niet diagnostisch ('formatief').
Wat is een voordeel van gesloten vragen boven open vragen?
Ze leveren doorgaans een objectievere beoordeling van de prestaties van leerlingen op dan open vragen.
Ze meten het vermogen van leerlingen om kennis te reproduceren het best.
Het kost de docent minder moeite om gesloten vragen te maken dan open vragen.
De meeste leerlingen geven de voorkeur aan gesloten vragen.
Welke toetsvraag voldoet aan de kwaliteitseisen die aan toetsvragen gesteld worden? Ga uit van leerlingen in de leeftijd van 13-14 jaar.
Wat waren de belangrijkste gevolgen van de ontdekkingsreizen?
Welke ontdekkingsreiziger maakte een reis naar Amerika?
A Bartholomeus Diaz B Vasco da Gama C Columbus
Noem twee motieven van Columbus om een nieuwe zeeroute naar India te willen ontdekken.
Leg uit hoe de contacten tussen Columbus en de Caribische indianen verliepen en of die contacten voor de indianen ook positieve gevolgen hadden.
Welke toetsvraag voldoet aan de kwaliteitseisen die aan toetsvragen gesteld worden? Ga uit van leerlingen in de leeftijd van 14-15 jaar.
Leg uit waarom de ideeën van Marx in de negentiende eeuw succes hadden. Doe het zo: a Beschrijf twee van zijn ideeën. b Noem een voorbeeld waaruit blijkt dat zijn ideeën toen succes hadden. c Geef daar een verklaring voor.
Leg uit waarom Marx van mening was dat het arbeidersproletariaat in opstand moest komen tegen de klasse der fabrikanten waardoor het onderdrukt werd.
Rond 1880 werden de eerste marxistische partijen opgericht. Wat was daar een oorzaak van?
A De theorie van de klassenstrijd. B De Industriële Revolutie. C De Russische Revolutie van Lenin. D De sociale kwestie.
Geef aan of deze uitspraken waar of onwaar zijn.
I Toen Marx in 1848 het Communistisch Manifest schreef, moesten de eerste marxistische partijen nog opgericht worden. II De SDAP werd in 1894 opgericht. III Niet alle arbeiders waren aanhangers van het marxisme.
Eén toetsvraag voldoet niet aan de eis dat vragen discriminerend moeten zijn (de eis van 'specificiteit'). Welke is dat?
Vul de woorden op de juiste plaats in: riolering - woningen - ziekten - stad
In de negentiende eeuw trokken veel boeren naar de____. Er ontstond een groot gebrek aan______. De mensen deden hun behoefte in de gracht. Er was geen______. Daardoor bestond de kans dat er_____uitbraken.
Noem drie voorbeelden van misstanden die in de negentiende eeuw tot de sociale kwestie werden gerekend.
Wie diende in 1874 het 'kinderwetje' in de Tweede Kamer in?
A Thorbecke B Van Houten C Troelstra D Kuyper
Stel je bent liberaal en je zit in de Tweede Kamer. Als conservatieve liberaal ben je het niet eens met de ideeën van liberalen als Van Houten. Er wordt vergaderd over een wet tegen nachtwerk door vrouwen. Wat is jouw standpunt? Formuleer je mening in vijf à tien zinnen. Gebruik argumenten waaruit blijkt dat je een conservatieve liberaal bent.
Een docent wil dat zijn leerlingen kunnen beoordelen of een bron betrouwbaar is met het oog op een bepaalde vraag. Hij laat ze oefenen met het schilderij 'Graanoogst' van de Russische schilder Jablonskaja uit 1949. De leerlingen beredeneren hoe bruikbaar deze bron is als je wilt weten hoe tevreden de Russen onder het communisme waren. Op de toets laat hij opnieuw het schilderij zien, maar nu met de vraag: 'Leg uit of deze bron bruikbaar is voor het peilen van de stemming onder de Russische bevolking omstreeks 1950. Verwerk in je antwoord drie dingen die je op het schilderij ziet.' Wat vind je van deze toetsvraag?
Goed. Het is altijd goed om met afbeeldingen te werken, en zeker in het geval van bronnenstudie. Het schilderij is niet alleen een mooi voorbeeld van propaganda, de wijze van uitbeelden zal leerlingen ook aanspreken. Meer dan een tekst in ieder geval.
Niet goed. De vraag toetst kennis, en niet de beheersing van de bewuste vaardigheid.
Niet zo goed. De leerlingen moeten nu drie elementen van het schilderij in het antwoord gebruiken. Het is de vraag of ze dat eerder hebben geleerd.
Goed. De vraag is discriminerend: hij maakt onderscheid mogelijk tussen leerlingen die deze vaardigheid beheersen en leerlingen die nog niet zover zijn.
Bij het nakijken van het proefwerk van klas 1C wordt het Paul zwaar te moede. Hij heeft nu acht leerlingen 'gehad', en nog maar één voldoende gegeven. Eigenlijk was dat ook een onvoldoende, maar goed, het ging om Justin, die jongen is zo faalangstig, die heeft gewoon een duwtje in de rug nodig. Zuchtend begint Paul aan nummer negen. "Mmmh, niet slecht, als dat zo doorgaat zeker een voldoende, wat zeg ik, meer dan dat. Hè, hè, eindelijk iemand die gewoon het antwoord wéét. Is alles niet voor niets geweest. Volgens de norm een zeven, maar vooruit, omdat de eer van de klas wordt gered, geef ik Mirjam een acht."
Van welk(e) 'beoordelaarseffect(en)' is hier sprake?
Wat zijn goede middelen om beoordelaarseffecten te minimaliseren?
1 De toets niet aan het eind maar aan het begin van de dag in de klas afnemen. 2 'Horizontaal' nakijken. 3 De norm verlagen. 4 Een correctievoorschrift hanteren (antwoordmodel en scorevoorschrift).
2 en 3 wel, 1 en 4 niet.
2 en 4 wel, 1 en 3 niet.
Alleen 4.
1 en 3 wel, 2 en 4 niet.
Wat zijn goede richtlijnen voor het geven van cijfers?
1 Een leerling die spiekt krijgt automatisch een onvoldoende. 2 Rond cijfers af: niet een 7-, maar een 7. 3 Houd de grens tussen een voldoende en onvoldoende altijd op 5,5. 4 Geef leerlingen inzicht in de wijze waarop toets- en rapportcijfers worden berekend. 5 Voorzie toetsen van bonuspunten, die verdiend kunnen worden door vlijt en goed gedrag.
Alleen 4 is een goede richtlijn.
1 en 4 wel, 2, 3 en 5 niet.
2, 3 en 4 wel, 1 en 5 niet.
2 en 4 wel, 1, 3 en 5 niet.
Hoe kunnen divergerende leerdoelen het best getoetst worden?
Door middel van een toets met open vragen.
Door middel van een toets met gesloten vragen.
Door middel van criteria waaraan een product moet voldoen.
Door middel van presentaties.
Wat zijn goede manieren om de evaluatie af te stemmen op een lager niveau (om te differentiëren)?
1 Gebruik van gesloten vragen in plaats van open vragen die een beroep doen op schrijfvaardigheid. 2 Leerlingen in groepjes een product laten maken. 3 Oefenen met proefversies van de toets. 4 Meer toetsmomenten (feedback) inbouwen. 5 Maximaal zeven à acht vragen op een toets stellen.
Alleen 1 is een goede manier om te differentiëren.
2, 3 en 4 wel, 1 en 5 niet.
1, 3 en 5 wel, 2 en 4 niet.
1, 3 en 4 wel, 2 en 5 niet.
Welke voordelen hebben schriftelijke evaluatiemiddelen bij het beoordelen van onderwijs boven informele gesprekjes met leerlingen?
Leerlingen vinden het invullen van vragenlijsten of het schrijven van leerverslagen nuttiger dan gesprekjes met de docent.
Schriftelijke evaluatiemiddelen zijn representatiever en, als de leerling anoniem blijft, betrouwbaarder.
Vragenlijsten of leerverslagen leveren kwalitatief betere informatie op dan gesprekken tussen docent en leerlingen.
Schriftelijke evaluatiemiddelen zetten leerlingen meer aan tot reflectie.