Op welke manieren worden de meeste leerlingen geconfronteerd met 'buitenschoolse geschiedenis'?
Vooral via bezoek aan musea en historische parken als Archeon.
Op vele manieren: via speelfilms, documentaires, musea, strips, boeken, fotoalbums, vakantiereizen, het internet, etc.
Via opdrachten die de docent geeft. Het is vooral door initiatieven vanuit school dat leerlingen op onderzoek naar de geschiedenis van hun omgeving worden gestuurd.
Vooral via buitenschoolse excursies.
Wat wordt bij omgevingsonderwijs bedoeld met 'eigen leefomgeving'?
De dagelijkse leefomgeving van de leerling: waar hij woont, werkt, winkelt, recreëert en naar school gaat.
Historische trekpleisters in de woonomgeving van de leerling: kerken, kastelen, grachtenpanden, musea, etc.
De omgeving waarin de school staat. Het gaat er immers om dat leerlingen de directe omgeving buiten de school onderzoeken.
In eerste instantie de plaats (stad, dorp) waarin de leerling woont, en in tweede instantie de gemeente en provincie waartoe de plaats behoort.
Wat is het uiteindelijke doel van historisch omgevingsonderwijs?
Leerlingen leren dat cultureel erfgoed waardevol is en beschermd moet worden.
Leerlingen leren inzien dat de kennis van het verleden zoals die op school wordt geleerd ook maar betrekkelijk is.
Leerlingen leren om 'gewone' omgevingen (ook andere dan de eigen omgeving) vanuit historisch perspectief te bekijken.
Leerlingen leren dat de vakken geschiedenis en aardrijkskunde veel gemeenschappelijk hebben.
Welke vakken vullen elkaar bij omgevingsonderwijs goed aan?
Maatschappijleer, geschiedenis en cultureel maatschappelijke vorming.
Aardrijkskunde, geschiedenis en biologie.
Geschiedenis, economie en maatschappijleer.
Economie, aardrijkskunde en maatschappijleer.
Welke uitspraak is juist?
Voor omgevingsonderwijs hoef je niet per se de schooldeur uit. Toch moeten de leerlingen op onderzoek naar buiten, al is het maar om de historische omgeving 'in het echt' te zien.
Voor omgevingsonderwijs hebben klassikale lessen op school weinig zin. Je kunt beter meteen naar buiten gaan met de leerlingen.
Omgevingsonderwijs is lastig te organiseren. Vaak wonen leerlingen immers niet bij elkaar in de buurt.
Voor bovenbouwleerlingen is omgevingsonderwijs minder geschikt dan voor onderbouwleerlingen. Bovenbouwleerlingen zijn te volwassen voor buitenschoolse activiteiten als speurtochten en wandelingen.
Een kaart van het centrum van Zwolle. Hoe representatief is deze historische kern van Zwolle voor het standaardpatroon van historische Nederlandse stadskernen?
Heel representatief.
Alleen voor het middeleeuwse deel, niet voor de tijd daarna.
Alleen voor de zeventiende tot en met de negentiende eeuw. Niet voor de Middeleeuwen.
Helemaal niet representatief.
Veel voorkomende straatnamen zijn: Stationsstraat, Stationsplein, Spoorsingel. Als we zulke straatnamen in een plaats tegenkomen, in welke uitbreidingsfase van stedelijke ontwikkeling lopen we dan normaal gesproken?
In de twintigste-eeuwse uitbreiding in de tijd van de wereldoorlogen.
In de negentiende-eeuwse uitbreiding.
In de twintigste-eeuwse uitbreiding in de tijd van televisie en computer.
In de achttiende-eeuwse uitbreiding.
Een luchtfoto van de Molenwijk in Amsterdam. In welke tijd moet deze wijk gebouwd zijn?
In de eerste helft van de negentiende eeuw.
In de tweede helft van de negentiende eeuw.
In de tijd van de wereldoorlogen.
In de tijd van de televisie en computer.
Stel dat leerlingen op een dorpsschool iets moeten leren over de geschiedenis van het omliggende platteland. Welke aanpak om dat te bereiken is het meest wenselijk?
1 De docent brengt zelf veranderingen in de omgeving in kaart. 2 In de les licht hij die veranderingen aan de hand van kaarten toe. 3 Leerlingen fietsen volgens een door de docent uitgestippelde route om de veranderingen in hun omgeving met eigen ogen te aanschouwen.
1 De leerlingen brengen al wandelend de historische omgeving in kaart. Ze lopen daarbij naar het dichtstbijzijnde dorp, dat op zeven kilometer afstand ligt. 2 In de les doen ze - per tweetal - verslag van hun bevindingen. 3 De docent beoordeelt de verrichtingen van de leerlingen.
1 De docent legt in de les uit hoe de structuur van het Nederlandse platteland in de afgelopen eeuw is veranderd. Hij gebruikt daar kaarten bij. 2 De leerlingen krijgen van de docent een fietsroute mee. Onderweg gaan ze na of ze de besproken veranderingen in hun eigen plattelandsomgeving tegenkomen. 3 Ze presenteren hun bevindingen met behulp van filmopnamen.
1 De leerlingen krijgen van de docent de opdracht om via oude en nieuwe kaarten verschillen in het omliggende platteland op te sporen. Deze verschillen worden klassikaal geïnventariseerd. De leerlingen leggen een lijst aan. 2 Aan de hand van de lijst verkennen ze in groepjes van vier de omgeving. Wanneer ze een verschil tegenkomen, dan vinken ze dat op de lijst af. 3 De lijsten worden per groepje ingeleverd, voor een cijfer.
Wat zijn argumenten voor museumbezoek?
1 Museumbezoek biedt mogelijkheden om de archeologische aspecten van het vak geschiedenis te ontdekken. 2 Veel leerlingen bezoeken geregeld een museum, maar ze weten daarbij niet hoe ze moeten kijken en interpreteren. 3 Museumbezoek draagt bij aan historisch besef. Het vak geschiedenis moet de drempel voor museumbezoek verlagen. 4 Musea slagen er beter dan schoolboeken in leerlingen een duidelijk overzicht van de geschiedenis te bieden.
Alle vier zijn argumenten voor museumbezoek.
1 en 2 zijn wel argumenten, 3 en 4 niet.
2, 3 en 4 wel, 1 niet.
1 en 3 wel, 2 en 4 niet.
Op een school wordt projectonderwijs gegeven over de stad Amsterdam, waar verschillende vakken aan meedoen. Vanuit geschiedenis wordt aandacht besteed aan de historische groei van de stad. Leerlingen krijgen een opdracht bij de 'topstukken' uit de 'schatkamer' van het plaatselijke gemeentearchief. Ze bezoeken daarvoor de website van het archief. Bekijk zelf de volgende topstukken:
Deze topstukken zijn te bezichtigen in het archief. Een bezoek met leerlingen vergt wel de nodige voorbereiding en organisatie. Een docent zou ook met de informatie op de website kunnen volstaan. Toch is een archiefbezoek zeer aan te raden. Wat is daarvoor het beste argument?
De aard van projectonderwijs: dat type onderwijs wil leerlingen buiten de school kennis laten opdoen. Zo'n bezoek aan de schatkamer van het archief past daar dus prima in.
Het opwekken van 'historische sensatie' bij leerlingen. Daar kunnen die documenten voor zorgen.
Archieven en musea zijn zich steeds meer gaan richten op leerlingen als doelgroep. De educatieve diensten van die instellingen produceren mooi leerlingenmateriaal, waar gewoon gebruik van moet worden gemaakt.
Alleen maar onderwijs op school is op den duur saai voor leerlingen. Tegenwoordig kunnen leerlingen zich minder lang concentreren. Hoe meer variatie, hoe beter. We leven tenslotte in een zapcultuur.
Museumbezoek moet in de les voorbereid worden. Wat is daar het beste argument voor?
Zo wordt voorkomen dat leerlingen zich niet aan de regels van het museum houden en de boel uit de hand loopt.
De educatieve diensten van musea eisen nu eenmaal van scholen dat bezoeken worden voorbereid. Vaak krijgen docenten van tevoren lesbrieven opgestuurd, waarmee het bezoek kan worden voorbereid.
Voorbereiding leidt tot meer rendement. Leerlingen die van tevoren objecten hebben gezien en enige achtergrondkennis hebben, zijn gemotiveerder om objecten in 'het echt' te zien. Ze gaan naar het museum met gerichte vragen waarop ze antwoord willen krijgen.
De organisatie moet vlekkeloos verlopen: het vervoer naar het museum, het kopen van de kaartjes, het uitdelen van het materiaal. Dat kan niet allemaal ter plekke geregeld worden.
Stel dat een docent met 25 brugklasleerlingen een museum bezoekt. Welke aanpak is dan, vanuit het oogpunt van leerrendement en concentratie, het meest wenselijk?
Leerlingen de collectie laten bekijken aan de hand van een lijst met vragen en opdrachten.
Een rondleiding door een museummedewerker of docent.
Een combinatie van opdrachten die leerlingen zelfstandig (of in groepjes) maken, en een nabespreking (bij de voorwerpen) onder leiding van een docent of museummedewerker.
Leerlingen verdiepen zich in een paar museale objecten. Als 'experts' leiden ze dan andere leerlingen bij hun objecten rond. Ze bereiden hun uitleg van tevoren voor.
Beoordeel de didactische kwaliteit van deze lesbrief van museum De Gevangenpoort in Den Haag, bedoeld voor bovenbouwleerlingen. Hoe is de kwaliteit, geredeneerd vanuit de eisen die aan museale opdrachten gesteld moeten worden?
Deze lesbrief mist kijkopdrachten bij voorwerpen in het museum. Informatie wordt gegeven, de leerlingen hoeven die niet zelf te vergaren. Voor de opdrachten is een bezoek aan het museum niet nodig. Als voorbereiding op het bezoek kan de lesbrief een rol vervullen, maar bij het bezoek zelf eigenlijk niet.
Deze lesbrief is goed. De leerlingen worden uitgedaagd om zelf een standpunt in te nemen over heel wezenlijke zaken.
De vergelijking tussen vroeger en nu gaat mank. Het is niet mogelijk om normen en waarden van toen te vergelijken met die van nu. Je komt dan altijd tot de conclusie dat het vroeger veel slechter was dan tegenwoordig: het 'verkeerde verleden' tegenover het 'goede heden'. Daarmee wordt het verleden geen recht aangedaan.
De lesbrief bevat te veel opdrachten voor één bezoek. Er is dan geen tijd om de opdrachten goed te maken en na te bespreken.
Het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden heeft vaste presentaties en wisselende tentoonstellingen. De vaste presentaties zijn: Egyptenaren, Grieken en Etrusken, Romeinen, Nabije Oosten, Nederland. Bij elkaar zo'n zesduizend objecten. Voor elke presentatie zijn werkbladen voor leerlingen gemaakt. Het werkblad bij de Egyptenaren bevat zo'n dertig opdrachten. Stel dat je als docent met een brugklas naar dit museum wilt. Welke aanpak is dan het meest realistisch?
Een speurtocht langs een aantal (van tevoren geselecteerde) objecten uit de vijf vaste presentaties. Zo krijgen de leerlingen een globale indruk van de collectie van het museum.
Eén vaste presentatie kiezen, bijvoorbeeld alléén de Egyptenaren als er op school over Egypte les is gegeven. De rest laten zitten (bewaren voor een volgend bezoek).
Een speurtocht langs drie vaste presentaties. Als er tijd over is kan de wisselende tentoonstelling nog meegepakt worden.
Een speurtocht langs de vijf vaste presentaties. De wisselende tentoonstelling overslaan.