1 Primair bewegend beeld en geluid. 2 Secundair bewegend beeld en geluid. 3 Tertiair bewegend beeld en geluid.
1 Speelfilms 2 Amateuropnamen 3 Documentaires
1 Fictief bewegend beeld en geluid 2 Non-fictief bewegend beeld en geluid
Drie filmfragmenten. Om wat voor soort beelden gaat het?
Fragment 1:
Fragment 2:
Fragment 3:
Fragment 1: gedramatiseerde reconstructie.
Fragment 2: journalistieke reconstructie.
Fragment 3: authentiek materiaal.
Fragment 1: authentiek materiaal.
Fragment 2: gedramatiseerde reconstructie.
Fragment 3: authentiek materiaal.
Fragment 1: journalistieke reconstructie.
Fragment 2: gedramatiseerde reconstructie.
Fragment 3: gedramatiseerde reconstructie.
Fragment 1: authentiek materiaal.
Fragment 2: journalistieke reconstructie.
Fragment 3: authentiek materiaal.
Welk audiovisueel materiaal leent zich over het algemeen het meest voor kennisoverdracht?
Filmjournaals
Speelfilms
Documentaires
Hoorspelen
Er zijn twee genres historische speelfilms:
1 Speelfilms gebaseerd op historische feiten, zoals films over de Tweede Wereldoorlog.
2 Speelfilms gebaseerd op een gefantaseerde historische werkelijkheid, dus met fictieve personages en verhaallijnen; zulke speelfilms spelen zich vaak af in een historisch aandoend decor.
Welke van deze twee genres is als historische bron betrouwbaarder?
Genre 1.
Genre 2.
Beide zijn even onbetrouwbaar; speelfilms over historische gebeurtenissen bevatten immers ook fictieve, door de regisseur bedachte verhaallijnen.
Dat hangt af van de vraag die we aan zo’n film stellen. Zo kunnen beide genres waardevolle informatie leveren over de omgang met geschiedenis in de tijd waarin ze gemaakt zijn.
Voor welke doelen kan audiovisueel materiaal in het geschiedenisonderwijs ingezet worden?
1 Zich inleven in het onderwerp. 2 Oefenen met historische redeneerwijzen. 3 Introduceren van onderwerpen op aansprekende wijze. 4 Toetsen van kennis. 5 Overdragen van kennis. 6 Het motiveren van leerlingen.
Voor alle genoemde doelen.
Alleen voor 1, 3 en 5
Alleen voor 1 en 5.
Alleen voor 2, 4 en 6.
Wat behoort NIET tot de criteria voor het beoordelen van de didactische kwaliteit van audiovisueel materiaal?
1 tempo 2 relatie beeld en commentaar 3 het jaar waarin het beeld of geluid gemaakt is 4 aard van het beeld 5 taalgebruik 6 aansluiting bij het schoolboek 7 beschikbaarheid van het materiaal
Criteria 4, 5, 6.
Criteria 2, 3, 7.
Alleen criterium 7.
Criteria 3, 6, 7.
In 1936 trokken Duitse troepen het Rijnland binnen. Met deze 'remilitarisering' lapte Hitler de bepalingen van Versailles aan zijn laars. Er brak een onzekere periode aan. Wat zouden de Britten en Fransen doen? Hitler zijn gang laten gaan? Of militair ingrijpen? Dan zou er opnieuw oorlog uitbreken. Om de Nederlandse bevolking gerust te stellen, hield minister-president Colijn een radiotoespraak naar aanleiding van de gebeurtenissen. Luister naar een fragment:
Veel mensen denken dat Colijn dit gezegd heeft aan de vooravond van de Duitse inval in Nederland in mei 1940. Door dit misverstand is het beeld ontstaan als zou Colijn ongelooflijk naïef zijn geweest, of, veel erger, zijn volk doelbewust hebben voorgelogen. Op den duur ging men dit beeld ook toepassen op de houding van het Nederlandse volk, dat zich op schaapachtige, weinig heldhaftige wijze zou hebben laten verrassen door zijn veel sterkere oosterbuur.
Voor welke doel leent dit materiaal (dus het geluidsfragment en de toelichting) zich HET MEEST?
Oefenen met historische redeneerwijzen.
Toetsen van kennis.
Overdragen van kennis.
Introduceren van een onderwerp.
Stel je wilt het fragment in de klas gebruiken met als doel, leerlingen te laten inzien hoe de Nederlandse regering omging met de angst voor oorlog onder de bevolking. Welke standaardtypen translatie en interpretatie zou je zeker voor dit doel inzetten?
Translatie bij geluid a Beschrijf de geluiden die je op de achtergrond hoort. b Wat valt op aan de toon waarop gesproken wordt? c Wordt er voorgelezen of gewoon spontaan gesproken? d Hoe is de geluidsopname verspreid? Hoe groot was het bereik (hoeveel mensen luisterden ernaar)?
Interpretatie bij geluid a Welke conclusies trek je uit de achtergrondgeluiden? Welke sfeer brengen zij met zich mee? b Wat voor indruk zou de geluidsopname op de toenmalige luisteraars hebben gemaakt? c Hoe is de geluidsopname tot stand gekomen? Gaat het om een spontane of om een geregisseerde opname? d Door wie en met welke bedoeling is de geluidsopname gemaakt?
Translatie: b, c, d Interpretatie: b, c, d
Translatie: a, d Interpretatie: c, d
Translatie: b, c Interpretatie: a, b, d
Translatie: a, b, c, d Interpretatie: a, b, c, d
Twee geluidsopnames van overstromingen in Nederland. In de eerste opname haalt een Maastrichtenaar herinneringen op aan de overstroming van de Maas in 1926, die delen van Limburg onder water zette. De tweede opname is een compilatie van de berichtgeving rond de Watersnoodramp in Zeeland in 1953. Als je zou moeten kiezen tussen deze twee geluidsfragmenten, welke opname zou je dan in de klas gebruiken?
Opname 1:
Opname 2:
Opname 1. Dit fragment is niet te lang en voor leerlingen goed te volgen. De kwaliteit van opname 2 laat teveel te wensen over.
Opname 2. Zo'n live-reportage maakt veel meer indruk dan herinneringen achteraf. De leerlingen maken van zeer dichtbij mee wat er gebeurt. In de tweede opname zit meer ook spanningsopbouw dan in de eerste opname.
Opname 2. De watersnoodramp was immers veel belangwekkender dan die overstromingen in Limburg.
Geen van beide zijn geschikt voor gebruik in de klas. Leerlingen zeggen die overstromingen niets. Misschien dat 'Zeeland' nog tot de reguliere lesstof gerekend kan worden, 'Limburg' toch zeker niet. Leerlingen hebben dus niets aan zulke geluidsfragmenten.
Nog een keer de geluidsopnamen over de watersnoodramp van 1953. Welke opdracht verzilvert de meerwaarde van dit geluidsfragment maximaal?
Opdracht: docent leidt de opnamen in en draait ze af - de leerlingen luisteren en stellen vragen - docent legt uit wat er in 1953 gebeurd is - trekt vervolgens parallelen met de actualiteit: stijging van de zeespiegel, Nederland en zijn waterhuishouding
Opdracht: docent draait de opnamen en licht ze toe - deelt dan de tekst van de opnamen uit - leerlingen maken vragen bij de tekst - docent bespreekt vragen
Opdracht: docent legt uit wat er in 1953 gebeurd is - draait de opnamen - vraagt de leerlingen naar de waarde en betrouwbaarheid van reportages van radioverslaggevers
Opdracht: docent legt niets uit, leerlingen weten van niets - leerlingen doen zich voor alsof ze op 1 februari 1953 naar de radio luisteren - docent draait de opnamen - vraagt leerlingen wat ze zouden doen - draait de opnamen nog een keer met de vraag: was men hierop voorbereid?
Dit filmjournaal, getiteld 'Strijd met Duitschland voor een vrij Nederland', vertoonden de nazi's in Nederlandse bioscopen. Hoe geschikt is dit beeld voor gebruik in een derde klas?
Niet geschikt. Het tempo waarin de beelden elkaar opvolgen is te hoog en de commentaarstem gaat te snel.
Niet geschikt. Leerlingen zullen niet door hebben dat het hier een onvervalste propagandafilm betreft. Het risico bestaat dat ze bepaalde zaken voor 'waar' aannemen.
Geschikt, al is het tempo tamelijk hoog. Translatie- en interpretatieopdrachten zijn beslist nodig om leerlingen bij het kijken te sturen.
Geschikt zonder meer. Leerlingen zullen dit goed kunnen volgen. Translatie en interpretatie zijn niet nodig.
Nog een keer 'Strijd met Duitschland voor een vrij Nederland'. Hoe geschikt zijn de volgende translatie- en interpretatievormen voor een analyse van dit fragment door leerlingen?
1 Eerst kijken zonder commentaarstem; leerlingen laten raden waar de opname over gaat; daarna met commentaarstem. 2 Het beeld wegdraaien en alleen luisteren naar het commentaar; leerlingen laten raden wat er te zien; vervolgens met beeld draaien. 3 Geluid wegdraaien en leerlingen zelf een commentaar onder de beelden laten schrijven. 4 Vragen naar de totstandkoming van de beelden: spontaan gefilmd, strak geregisseerd, etc. 5 Vragen naar de indruk die de beelden op toenmalige kijkers hebben gemaakt. 6 Vragen naar de bedoeling en opdrachtgevers van de makers. 7 Vragen naar datgene wat de beelden niet laten zien.
Het fragment uit de speelfilm The Scarlet Pimpernel vormt een bruikbare illustratie van de terreur tijdens het bewind van Robespierre. Welk vakinhoudelijk en zinvol doel kan er goed mee geïllustreerd worden?
De diepgewortelde afkeer van het Franse volk tegen koning en adel.
De oorzaken van de Franse revolutie.
De machteloosheid van aristocraten om zich tegen de terreur te wapenen.
Het succes van het bewind van radicale revolutionairen onder leiding van Robespierre.
Anti-Vietnamdemonstratie in Utrecht, 1968. Stel dat we met deze beelden leerlingen iets willen leren over de protesten tegen de Vietnamoorlog. Hoe geschikt zijn de volgende vragen voor dit doel?
1 Wat staat er zoal op de borden en spandoeken te lezen? 2 Zijn de demonstranten jong of oud? Wat zegt dat? 3 De demonstratie vindt in Utrecht plaats. Waarom juist daar? 4 Waarom grepen de Verenigde Staten in Vietnam in? 5 Verloopt de demonstratie ordelijk? 6 Een jongeman spreekt de demonstranten toe. Wat zou hij gezegd kunnen hebben? 7 Hoe betrouwbaar zouden deze beelden zijn? 8 Stel dat de Amerikaanse president Johnson deze beelden zou zien. Wat zou hij denken?