Aan het onderzoek 'Youth and History' uit de jaren 1995/1996 konden een aantal conclusies worden verbonden.
Welke behoort daar NIET toe?
Vergeleken met Europa vonden relatief veel Nederlandse leerlingen dat geschiedenis 'gewoon een schoolvak is, meer niet'.
Onderwerpen als 'de ontwikkeling van de democratie' en 'de totstandkoming van naties' interesseerden zowel Nederlandse als Europese leerlingen het minst.
Leerlingen in Nederland hadden over het algemeen minder interesse in geschiedenis en vonden het vak minder belangrijk dan leerlingen gemiddeld in Europa.
Leraren en leerlingen hadden ongeveer dezelfde ideeën over de belangrijkste doelstellingen van het geschiedenisonderwijs.
Wat was de veronderstelling die ten grondslag lag aan geschieddidactisch onderzoek gebaseerd op de theorie van Jean Piaget?
Historisch denken en historisch besef ontwikkelen zich in een aantal stadia die gebonden zijn aan bepaalde leeftijden.
In beginsel is iedere vorm van historisch denken op elke leeftijd te leren. Het gaat er alleen om een en ander in de juiste vorm aan te bieden.
Bij het aanleren van historisch denken spelen taal- en begripsontwikkeling een hoofdrol.
Historisch denken ontwikkelt zich geleidelijk aan, en bij het ene kind heel anders dan bij het andere. Er zijn geen duidelijke stadia in te onderscheiden.
Wat is de consequentie van het aanvaarden van een 'piagetiaans' uitgangspunt?
Dat bij de uitleg van geschiedenis verzinsels en romantische verhalen altijd zorgvuldig vermeden moeten worden.
Dat het voor sommige onderwerpen geen zin heeft ze in lagere leeftijdsgroepen aan de orde te stellen, domweg omdat de kinderen er niet aan toe zijn.
Dat ieder onderwerp, mits aangepast aan de leeftijd, altijd aan elke leerling uit te leggen moet zijn.
Dat bij de keuze van onderwerpen voor lessen prioriteit moet worden gegeven aan het belang van de inhoud. Het zou dom zijn je curriculum door de interesse van de leerling te laten bepalen.
Wat is de juiste indeling van fasen volgens de theorie van Heinrich Roth?
a De realistische wending. b Historische nieuwsgierigheid. c Politieke mondigheid van de adolescent. d Sprookjes en verhalen. e Jezelf zien als historisch persoon. f Zoeken naar psychologische motieven.
d - a - b - f - e - c
a - d - b - f - c - e
d - a - e - f - b - c
a - d - e - f - b - c
Wat is volgens Vygotski essentieel voor een leerproces?
Zelfstandig ontwikkelen van een rationele denkwijze door de lerende.
Verwerpen van associatief en irrationeel denken en dit vervangen door zuiver logisch redeneren.
Ingewijd worden in een cultuur door een oudere generatie, waarbij taal- en begripsontwikkeling een sleutelrol spelen.
Uitgaan van de eigen leefwereld van de lerende.
Wat maakt de toepassing van een 'spiraal curriculum' (volgens de ideeën van Bruner) bij geschiedenis moeilijk?
Chronologische ordening van leerstof.
Het aan de orde stellen van historisch denken en redeneren.
Thematische ordening van leerstof.
Een grote rol toekennen aan het behandelen van begrippen.
Wat is volgens Bruner een voorwaarde voor actief, 'zelfontdekkend' leren?
Een beroep doen op zoveel mogelijk verschillende soorten intelligenties.
Het zo vroeg mogelijk beheersen van de basisbeginselen van een vak.
Samenwerken tussen leerlingen.
Werken volgens een competentiemodel.
Welke consequentie zou een geschiedenisleraar moeten verbinden aan de leertheorie van Gardner?
Leerlingen zoveel mogelijk in eigen tempo laten werken.
Veel aandacht besteden aan de geschiedenis van 'gewone mensen' in plaats van aan officiële politieke geschiedenis.
De stof zo veel mogelijk verduidelijken met kaarten, tijdbalken en schema's.
Gebruik maken van verschillende media: geschreven en gesproken tekst, verhalen en uitleg, afbeeldingen, film, geluid, etc.
Ook al geven leerlingen op een geschiedenisproefwerk misschien juiste antwoorden, dat betekent nog niet dat hun inzicht in politiek en samenleving is toegenomen. Op school vertonen ze 'kunstjes', in het dagelijks leven blijven ze het denkniveau van een zesjarige vertonen. Ze interpreteren de maatschappelijke werkelijkheid op het niveau van 'cowboys en indianen', in plaats van op een genuanceerd niveau.
In welk boek worden dit soort denkbeelden uiteengezet?
The Unschooled Mind.
Frames of Mind.
The Relevance of Education.
The Relevance of Education.
In een tweede klas havo/vwo komt, aangezien de lerares trouw het boek volgt, vóór de Franse revolutie de Verlichting aan de orde met de denkbeelden van Locke, Montesquieu, Rousseau en Voltaire. De lerares die in de klas zoveel succes had met de ontdekkingen en met verhalen over het hofleven van Lodewijk XIV voelt intuïtief: bij dit hoofdstuk daalt de belangstelling van de leerlingen tot het nulpunt.
Wat verklaart het succes van de lerares met de verhalen over ontdekkingen en het hofleven het best?
Het zogenaamde 'mythische denken' volgens Egan.
Het zogenaamde 'romantische denken' volgens Egan.
De fase van 'zoeken naar psychologische motieven' volgens Roth.
De fase van 'politieke mondigheid van de adolescent' volgens Roth.
Welke van de volgende onderwerpen passen goed bij het 'romantische denken' volgens Egan? Er zijn meerdere juiste antwoorden.
De driemachtenleer van Montesquieu.
George Washington als slavenhouder.
De uitvindingen van Thomas Edison.
Het leven van de vrouw bij de Grieken.
De reis van Marco Polo.
De strijd tussen kerk en staat in de Middeleeuwen.
Het dagboek van Anne Frank.
De oorzaken van de Nederlandse Opstand.
Welke van deze vier afbeeldingen zal de romantische denker het meest aanspreken?
A Een spotprent over de Amerikaanse Burgeroorlog.
B Een schematische afbeelding waarmee de werking van de 'cotton gin' wordt uitgelegd.
C Een getekende afbeelding van een veldslag uit de Amerikaanse Burgeroorlog.
D Een kaart die de verdeling tussen Noordelijke en Zuidelijke Staten in de Burgeroorlog aangeeft.
Bij welke van de volgende vormen van differentiatie is GEEN sprake van 'differentiatie naar uitkomst'?
Aan verschillende leerlingen verschillende eisen stellen wat betreft de omvang van het werkstuk dat ze moeten leveren.
Voor extra snelle leerlingen een extra verrijkingsopdracht achter de hand houden.
Onderscheid maken tussen meer of minder genuanceerde antwoorden van leerlingen, die wel allemaal (op eigen niveau) goed gerekend worden.
Onderscheid maken in de eisen die gesteld worden aan de mate van detaillering van leerlingantwoorden.
De Britten Dickinson, Lee en Ashby hebben vijf niveaus onderscheiden in de mate waarin leerlingen zich werkelijk kunnen inleven in het verleden, werkelijk historisch begrip kunnen tonen. Welke van de vijf niveaus is aan de orde in een uitspraak als: 'Als ik in de zeventiende eeuw leefde, zou ik ook op zo'n VOC-schip dienst nemen. Want dan kon je gratis reizen en zag je nog eens wat van de wereld.'
Alledaags begrip.
Gecontextueliseerd historisch begrip.
Het verleden in stereotypen.
Beperkt historisch begrip.
Stel dat van een geschiedenismethode edities op verschillende niveaus bestaan. Voor de hogere niveaus (bijvoorbeeld havo/vwo) maakt men gebruik van een dun werkschrift met open vragen waarin leerlingen zelf hun antwoorden moeten formuleren. Voor de lagere niveaus (bijvoorbeeld vmbo-basisberoeps) is er een dikker werkboek, met invulvragen, meerkeuzevragen en invulschema's. De leerboeken zijn voor alle niveaus gelijk.
Van welke soort differentiatie is hier gebruik gemaakt?
Verschil in het taalniveau.
Verschil in behandelde leerstof.
Verschil in aanbod van materiaal.
Verschil in mate van voorstructurering van antwoorden.